Is er een stijging van de jeugdcriminaliteit?

Kort samengevat


Het gaat uitstekend met onze westerse landen: slechts 1,4 procent van de bewoners tussen 12 en 79 jaar wordt jaarlijks van een misdrijf verdacht. Een enorm succes dat we te danken hebben aan de gezinsopvoeding, het onderwijs en andere maatschappelijke instellingen en natuurlijk ook aan het politiek beleid van de afgelopen jaren.


Al die verhalen over stijging van de criminaliteit, het steeds jonger worden van criminelen of over meisjes die nu ook het criminele pad opgaan zijn indianenverhalen, gevoed door verkeerde interpretaties van statistieken geleverd door onderzoekers die hun gezond verstand zijn kwijtgeraakt (die geen onderscheid weten te maken tussen kattenkwaad, delinquent gedrag van voorbijgaande aard en echte criminaliteit).


Een ander mythe is dat verpaupering en werkloosheid  oorzaak is van criminaliteit. De zogenaamde stijging van de criminaliteit vond juist plaats toen onze landen steeds welvarender werden en er nauwelijks werkloosheid was. Maar toen kwam er ook meer politie om te waken over onze welvaart en dus werden meer criminelen aangehouden.


Door de grote mobiliteit van de bevolking en de gejaagdheid van het dagelijks leven is er nu minder sociale controle op elkaar. De politie moet die controle meer en meer overnemen, vandaar ook meer geregistreerde misdrijven.


Het gevolg van al deze mythen en verkeerde inzichten is dat het beleid inzake jeugdcriminaliteit er meestal naast zit. De meeste projecten en instellingen voor jeugdzorg doen nutteloos werk (het  behandelen van jonge delinquenten die zonder hulp vanzelf ermee zouden stoppen), terwijl de kleine groep die aan het begin staat van een criminele carrière

 tot ver in de volwassenheid met steeds gewelddadiger gedrag nauwelijks bereikt wordt en in een te laat stadium. Op mijn website probeer ik passende adviezen te geven voor beleidsmensen en hulpverleners.

 

Reeds eerder werd gerefereerd naar de publicatie van Wittebrood (2006) waarin voor de criminaliteit in het algemeen in Nederland sedert 1980 geen noemenswaardige stijging wordt geconstateerd. Wij gaan hier specifieker in op trends in de jeugdcriminaliteit. Hierbij baseren we ons ook op de volgende studie:


Ref. A.Th.J. Eggen, A.M. van der Laan, B.J.M. Engelhard, M. Blom, A.P.A. Broeders en S. Bogaerts (2005). Criminaliteit en opsporing. In A.Th.J. Eggen en W. van der Heide (red.) Criminaliteit en rechtshandhaving 2004: Ontwikkelingen en samenhangen (pp. 89-128). De Haag: WODC.


TRENDS IN NEDERLAND


– In de periode 1960-2004 is het totale aantal geregistreerde misdrijven in Nederland vertienvoudigd. Er is dus een enorm verschil tussen het aantal bij de politie geregistreerde misdrijven en het aantal dat ontdekt wordt bij slachtofferonderzoek. Dit laatste duidt volgens Wittebrood niet op een echte stijging: er waren ongeveer 4 miljoen 'ondervonden' misdrijven in 1980 tegenover 4,7 miljoen in 2004, maar de bevolking in Nederland is in die periode ook wat gestegen. Dat de politie nu zo veel meer registreert zegt iets over de politieke druk op de politie en over de ongegronde angst onder de bevolking.  


- in 1996 werden in Nederland 30 18-jarigen op 1000 als verdachte geregistreerd; in 2007 was dit gestegen tot 40  per 1000.


– In 2004 is ongeveer een op de vijf geregistreerde misdrijven opgehelderd.


– Het aantal gehoorde verdachten is in de periode 1960-2004 verviervoudigd.


– In de afgelopen 25 jaar is het aantal geregistreerde geweldsmisdrijven vervijfvoudigd (let op: een stijging van het aantal geregistreerde misdrijven betekent niet per se een reële stijging).


– In de periode 1960-2004 is het aantal geregistreerde vermogensmisdrijven bijna vertienvoudigd (meer mensen zijn nu verzekerd tegen diefstal, dus zullen er meer diefstallen worden aangegeven bij de politie).


– Vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde vormen in de periode 1960-2004 de snelst stijgende categorie misdrijven. In 2004 zijn er achttien keer zoveel van deze misdrijven geregistreerd als in 1960.


– Hoe hoger de mate van ‘stedelijkheid’, hoe meer geregistreerde misdrijven.


– Het aantal door de politie gehoorde minderjarige verdachten is in de periode 1995-2001 redelijk stabiel en schommelde rond de 47.000. Sinds 2002 is er een sterke toename in het aantal gehoorde minderjarigen en in 2004 betreft het ruim 65.000 minderjarigen.


– De sterke stijging sinds 2002 in het aantal gehoorde minderjarigen wordt gesignaleerd bij alle drie de onderscheiden hoofdcategorieën van delicten: vernieling of misdrijven tegen de openbare orde en het openbare gezag, geweldsmisdrijven en vermogensmisdrijven.

 


- Totaal aantal gehoorde verdachte minderjarige mannen:


1999: 41341   % van het totaal:  7,3

2003: 55058                            :  9,0


Gehoorde verdachte minderjarige vrouwen:


1999: 6619     % van het totaal:  0,4

2003: 9995                                 0,6



In 2003 hoorde de politie in totaal 347.000 verdachten van een misdrijf. Dit komt neer op 262 verdachten per 10 duizend inwoners in de leeftijd van twaalf tot tachtig jaar.


Vergeleken met 1998, toen nog 208 verdachten per 10 duizend inwoners werden geregistreerd, is dat een stijging van 26 procent.


- De misdaad blijft een mannenzaak, bijna negen van de tien gehoorde verdachten zijn mannen. Vrouwen, en dan vooral de minderjarigen, zijn echter bezig met een inhaalslag.


Vrouwen vaker verdachte van misdrijf:


Per hoofd van de bevolking is het aantal verdachte vrouwen sterker gestegen dan het aantal verdachte mannen. Zo nam in de periode 1998–2003 het aantal meerderjarige mannelijke verdachten per 10 duizend inwoners toe van 334 tot 419 (+25 procent), terwijl het aantal meerderjarige vrouwelijke verdachten steeg van 43 naar 60 (+38 procent). Het gaat hierbij om alle misdrijven, niet alleen op het gebied van vermogen, vernieling en geweld, maar ook om verkeers-, drugs- en vuurwapenmisdrijven.


Nog groter is het verschil in ontwikkeling tussen de aantallen jongens en meisjes die verdacht werden van een misdrijf. Het aantal gehoorde verdachte meisjes per 10 duizend inwoners steeg van 110 naar 163 (+48 procent), dat van de verdachte jongens van 719 naar 821 (+14 procent).


Minderjarige vrouwen zijn op het gebied van de criminaliteit bezig met een inhaalslag die rond 1980 begon. Het aandeel verdachte minderjarige vrouwen stijgt namelijk sinds 1980 geleidelijk en bereikte in 2003 met bijna 16 procent van de verdachte jongeren een voorlopig hoogtepunt. Vergeleken met begin jaren zestig is het aandeel van de meisjes in de totale jeugdcriminaliteit verdubbeld.


Het aandeel van de meisjes in geweldscriminaliteit en vernielingen is sinds 1960 zelfs verdrievoudigd. Van de jongeren die verdacht zijn van vermogensmisdrijven was in 2003 één op vijf een meisje. Dit is een verdubbeling ten opzichte van 1960.


Hoe moeten we deze stijging van de criminaliteit interpreteren?


Eerder werd al gezegd dat al meer dan honderd jaar sprake is van een 'alarmerende' stijging van de criminaliteit. Nochtans wordt in deze tijd jaarlijks slecht 1,4 % van alle Nederlanders tussen 12 en 79 jaar als verdachte van een misdrijf gehoord.


Wat moeten we nu geloven? Is dit niet om gek van te worden: hierboven staat dat in 25 jaar tijd het aantal geregistreerde misdrijven in Nederland is vertienvoudigd en niettemin wordt 98,6 % van alle Nederlanders niet van een misdrijf verdacht. Dat laatste is een enorm succes voor onze samenleving! De opvoeding in de gezinnen is perfect. De politie doet uitstekend haar werk. De maatschappij functioneert opperbest en geeft aan vrijwel alle burgers de beste kansen want we constateren dat 98,6 % van de burgers zich conform de wet gedraagt. Alle onheilsprofeten kunnen onmiddellijk de mond worden gesnoerd want de overgrote meerderheid van de minderjarigen en de volwassenen pleegt nooit een misdrijf of wordt in elke geval niet als verdachte beschouwd.


Maar waar komt die vertienvoudiging dan vandaan en is een vervijfvoudiging van het aantal geweldsmisdrijven niet zorgwekkend?


In mijn boek uit 1998 heb ik een analyse gemaakt van de statistieken om die stijgingen op de juiste manier te interpreteren. Ik geef hieronder de belangrijkste conclusies:


- ter geruststelling: de meeste misdrijven waarop de statistieken gebaseerd zijn betreffen kruimeldelicten (wildplassen, kleine winkeldiefstallen). Dat geldt ook voor geweldsdelicten: het gaat in de overgrote meerderheid van de gevallen om ordinaire vechtpartijen en bedreigingen.


- een belangrijke reden van die fantastische stijging heeft wellicht te maken met het feit dat zoveel mensen nu een reisverzekering en een inboedelverzekering hebben afgesloten. Het is daarom de moeite waard om een diefstal aan te geven.


- er is nu veel meer politie dan vroeger, dus ook meer kans om verdachten aan te houden. Bovendien wordt de politie achter haar hielen gezeten door de politiek en de politieke agenda wordt in sterke mate bepaald door de media. In de media wordt ook overdreven aandacht besteed aan geweldsdelicten. Wil de politie meer geld voor nieuw personeel, dan zullen aangiften die anders makkelijk worden geseponeerd nu als een heus misdrijf worden geverbaliseerd. Een simpele burenruzie die een wijkagent zou kunnen sussen, wordt zo nodig als een geweldsdelict gekenmerkt.


- een sterk voorbeeld van een betekenisloze toename van geweldsdelicten ontdekte ik in de statistieken die wezen op een stijging van 218 % van het aantal geweldsdelicten in de grensgebieden of in grote steden in 1995. Ik herinnerde mij dat in dat zelfde jaar extra politionele acties waren geweest naar aanleiding van in de media voor het voetlicht gebrachte vechtpartijen rondom disco's in de grensgebieden en voetbalrellen. Bij zo'n acties werden honderden 'verdachten' opgepakt en dat leidt tot statistische pieken.


- het is niet zo dat ongunstige sociale en economische omstandigheden oorzaak zijn van een stijging van de criminaliteit. Sinds 1950 is er een enorme economische groei geweest, er enorm geïnvesteerd in volkshuisvesting en welzijnswerk en precies vanaf die tijd is de criminaliteit vertienvoudigd. Vandaar mijn stelling: hoe meer welzijnswerkers, hoe meer criminelen (hallo, bent u daar nog?).


- in sommige landen ging een daling van de werkloosheid gepaard met een stijging van de criminaliteit.


- misschien is de belangrijkste oorzaak van de zogenaamde stijging van de criminaliteit het wegvallen van de sociale controle dat vooral wordt veroorzaakt door de grotere mobiliteit van de bevolking. Toen ik student was, kon ik 's ochtends mijn fiets zonder slot aan het station zetten en 's avonds stond hij er nog. Had iemand het geriskeerd de fiets te stelen en iemand had hem gezien, dan gonsde het in de stad van geruchten over deze dief en zijn naam raakte hij zijn leven lang  niet meer kwijt. In een stad of in een wijk kende iedereen iedereen en viel een misdrijf onmiddellijk op. Deze informele sociale controle is veel effectiever dan de formele sociale controle van de politie en andere instanties.


- door die sterk verminderde informele sociale controle is er ook minder tolerantie voor afwijkend gedrag.  Het heeft nog weinig zin het onder elkaar op te lossen, dus wordt een delict makkelijker aangegeven bij de politie.


- het enorm aantal winkeldiefstallen kan ook een gevolg zijn van het verminderde toezicht op de kinderen:  de school eindigt soms al om 14.30 en de ouders komen om 19 uur thuis. Bovendien gaan veel meer jongeren nu langer naar school. Wil je het aantal winkeldiefstallen  met minstens de helft verminderen, zorg dan dat de kinderen tot vijf uur op school moeten blijven en dat er naschoolse opvang is voor kinderen van tweeverdieners.


- we leven in een consumptiemaatschappij. We kunnen het niet bijhouden wat we allemaal 'moeten' kopen. Dan is ook de verleiding groter om via onwettige middelen mee te graaien. De grote voorbeelden voor de jeugd zijn de CEO's en leden van de Raden van Bestuur met hun voorbeeldige salarissen en bonussen.


- we gaan ook van de ene hype naar de andere: geweld op scholen krijgt nu eens de aandacht, dan zinloos geweld, pesten op straat, vechtpartijen voor de lol tussen scholieren, enzovoort. De media gaan er op in, de politiek bemoeit zich er mee en de politie moet er achteraan. Na een poosje hoort men er niks meer over, behalve in de statistieken.


Wat is de moraal van dit verhaal: de stijging van de criminaliteit is een mythe. De meeste mensen zijn goede mensen en de schurken onder ons krijgen te veel aandacht.


Er is echter wel een nadeel aan de mythevorming rondom jeugdcriminaliteit: er wordt enorm veel geld besteed aan jeugdzorg, preventieprogramma's, maatschappelijk werk, buurtwerk en dergelijke en dat gaat ten koste van gerichte en doeltreffende actie voor de kleine groep jongeren die aan het begin staan van een criminele carrière en die steeds gewelddadiger worden. Dat zijn de jongeren die een echt gevaar zullen vormen voor de samenleving en zij nemen het grootste deel van de geweldsdelicten voor hun rekening. Onderzoekers, onder andere van het WODC, hebben bijgedragen aan de verkeerde beleidsprioriteiten van de afgelopen decennia. Ook de universiteiten (klinische jeugdpsychologie en orthopedagogiek) ontlopen hun verantwoordelijkheid want slechts weinigen in de Faculteiten Sociale Wetenschappen durven het aan met de meest problematische doelgroepen te werken.


Ik geef hier in het kort weer wat hard nodig is. Ik ga op andere pagina’s hier uitvoeriger op in.


Wat is hard nodig:


- vroegtijdige identificatie van kinderen met echte gedragsstoornissen. Dit kan het best op de scholen gebeuren. Daar moet de jeugdhulpverlening gevestigd worden.


- intensieve begeleiding van deze kinderen, hun ouders en leerkrachten, gedurende een voldoende lange tijd. Deze begeleiding omvat ook remedial teaching, anti-agressietraining, sociale vaardigheidstraining, frequente huisbezoeken, training van leerkrachten in het leren omgaan met probleemgedrag (zie link), gebruik van gedragscontracten, enzovoort.


- ontwikkeling van behandelingsprogramma's door clinician-researchers, dit zijn wetenschappers die naast hun onderzoek ook zelf behandelen en hierover proces-onderzoek verrichten. Dit kan best in het kader van Academische Centra voor Jeugdzorg (naar analogie van de Academische Ziekenhuizen).


- opleiding in deze Academische Centra van universitair geschoolde specialisten voor de jeugdzorg die later geen kantoorfunctie zullen uitoefen, maar gewoon ingezet zullen worden voor de behandeling van de groep met een ongunstige prognose.


- en natuurlijk afschaffing van alle  bureaucratie in de jeugdzorg en alle psychologen en orthopedagogen terug aan het echte werk zetten (verdomme, wat duurt dat lang!).


- (een ander punt, maar daar heb ik het later uitvoeriger over: grootschalige en intensieve programma's om te voorkomen dat allochtone jongens op school mislukken. Ik denk aan taalvaardigheidslessen vanaf de kleuterklassen, bijlessen in het basisonderwijs, extra naschoolse activiteiten, begeleiding van de ouders).


TERUG NAAR OVERZICHT


HOME