Jeugdgevangenissen: een ramp!

nieuw boek

Hieronder bespreek ik een vernietigend rapport van de Algemene Rekenkamer (Nederland) over de behandeling in jeugdgevangenissen en mijn reactie erop:


Enkele van de belangrijkste conclusies van de Algemene Rekenkamer (rapport van 4 oktober 2007)


Het onderzoek betreft de 554 jeugdigen (26%) van de in totaal 2106 opgenomen jeugdigen van wie de verblijfstitel bekend was.


Het onderzoek betreft hun verblijf, de voorbereiding op hun vertrek en de eventuele nazorg die aan de jeugdigen is aangeboden.


Eén jongere in de jeugdgevangenis kost per jaar 250.000 euro. Er wordt nauwelijks resultaat geboekt: 2/3 hervallen binnen zes maanden in hun crimineel gedrag.


De effecten van de behandeling worden niet onderzocht


De inrichtingen leggen niet systematisch vast wat de jeugdigen in hun inrichting hebben bereikt en welke risico’s er voor toekomstig crimineel gedrag zijn. In onze steekproef was dit slechts van een derde van de uitgestroomde jongens vastgelegd. Bijna nooit werd hierbij gebruik gemaakt van een gestandaardiseerd instrument. De resultaten die de inrichtingen hadden vastgelegd waren bijna allemaal positief van aard. Slechts in één van de inrichtingen werd met enige regelmaat ook nog melding gemaakt van resterende problemen bij de jeugdige. 


Bij zijn sturing van de inrichtingen richt het Ministerie van Justitie zich ook niet op deze aspecten. Deze sturing is vooral gericht op de financieel technische aspecten van de bedrijfsvoering van de jeugdinrichtingen en op gegevens over prestatie-indicatoren. Het ministerie spreekt vooraf met de instellingen af welke prestaties geleverd zullen worden in termen van aantallen, zoals het aantal geweldplegingen in de inrichtingen, ontvluchtingen of het aantal klachten van jeugdigen. Slechts een paar van deze indicatoren richten zich op het verblijf of de behandeling. Indicatoren zijn nauwelijks gericht op het volgens het beleid voor de jeugdigen en de maatschappij te behalen resultaat: voorkomen van recidive en condities op de belangrijkste levensterreinen (dagbesteding, vaste woonplaats, ouders en verminderd gebruik van alcohol of drugs).


Er wordt niet echt behandeld


Volgens de wettelijke regels hoeven niet voor alle jeugdigen verblijfsplannen te worden opgesteld. Dit hoeft niet voor jeugdigen met een

strafrestant korter dan drie maanden, voor jeugdigen die in voorlopige hechtenis zitten en voor jeugdigen die als passant wachten op een behandelplaats. Deze groepen samen vormen meer dan de helft van de populatie van de opvanginrichtingen. Het  kan bovendien voor de jeugdigen die vanwege een gedragsstoornis behandeld moeten worden, lang duren voordat er daadwerkelijk een behandelplan opgesteld wordt.


De jongens in onze steekproef moesten na binnenkomst in een jeugdinrichting gemiddeld bijna twee jaar wachten tot er een behandelplan tot stand kwam. Dat heeft deels te maken met de lange termijnen in de wettelijke regelingen (voor voorarrest en het opstellen van een behandelplan) en de wachttijd tot er een behandelplaats vrijkomt. Bij elkaar duurt dit gemiddeld al tien maanden.


Voor een kwart van de jongens in onze steekproef kwam er geen verblijfs- of behandelplan tot stand.Van iets minder dan de helft van deze groep bleek duidelijk uit de dossiers dat dit ook niet hoefde. Bij de overige jongens was het ontbreken van een plan onterecht of waren de dossiers te onvolledig om dit te kunnen bepalen. Bij afwezigheid van een plan is het onduidelijk waarvoor deze jeugdigen de aangrijpingspunten voor opvoeding liggen.


Veel mooie woorden, weinig deskundigheid


De meeste inrichtingen hebben de ambitie om planmatig te werken met de jeugdigen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd. Ze hebben pedagogische uitgangspunten geëxpliciteerd en bij het merendeel van de inrichtingen zijn deze verder uitgewerkt in bijvoorbeeld behandelmodules of -fasen. Het is onbekend of deze uitgangspunten in de praktijk worden gebracht zoals dat bedoeld was. Dit wordt door een aantal factoren veroorzaakt. In de eerste plaats hebben vooral de opvanggroepen van de inrichtingen te maken met een grote stroom van komende en gaande pupillen (jaarlijks ruim vierduizend), waarvan de verblijfsduur in de inrichting vooraf niet vast staat en die in de praktijk vaak kort is. Dit verloop, in combinatie met het geringe aantal personeelsleden van de inrichtingen, is een belangrijke belemmering voor de planmatige en individuele aanpak van de jeugdigen.


In de tweede plaats is er sprake van een instabiele bezetting van de groepsleiders die verantwoordelijk zijn voor het opvoedwerk met de

jeugdigen, door verloop en ziekteverzuim. In de derde plaats zijn de groepsleiders vaak minder hoog opgeleid dan

de inrichtingen zelf wenselijk vinden. Zo ontbreekt bij een kwart van de groepsleiders een vakgerichte vooropleiding en heeft ruim de helft een mbo-opleiding terwijl de inrichtingen menen dat met hbo geschoolde groepsleiders betere resultaten te bereiken zijn. Ook zouden er in veel inrichtingen verbeteringen doorgevoerd kunnen worden bij de vakgerichte (na)scholing van groepleiders.


Al deze oorzaken samen maken dat het halen van het benodigde aantal contacturen en de kwaliteit ervan tussen de jeugdige en zijn «vaste» groepsleider eerder uitzondering dan regel is. Structureel ontbreekt het aan handelen volgens de pedagogische

uitgangspunten enerzijds en aan het planmatig werken aan de persoonlijke aandachtspunten van de jeugdige delinquent anderzijds.

De inrichtingen functioneren dus – deels noodgedwongen – volgens hun eigen rationaliteit.


Nazorg onvoldoende


Bijna de helft van de jongens uit onze steekproef heeft een vorm van nazorg gehad. Deze nazorg werd meestal verleend door de (jeugd)reclassering of de inrichting zelf.  Soms waren er twee begeleidende instanties bij betrokken. Minderjarige jongens die vertrekken uit een opvanginrichting krijgen vaker nazorg aangeboden dan andere groepen. Nazorg richt zich meestal op het verbeteren van de leefomstandigheden van de jeugdigen.


Van de jongens –voorzover er gegevens zijn– die een detentie achter de rug hadden, blijkt 60% een half jaar later opnieuw een delict te hebben gepleegd. Voor de PIJ-jongens geldt een recidive van 50%.  


aanvulling (14 december 2009): een onderzoek in New York levert een even dramatisch beeld op van de jeugdgevangenissen. Zie volgend artikel in The New York Times:

NEW YORK FINDS EXTREME CRISIS IN YOUTH PRISONS


Mijn commentaar


Sinds 1968 werk ik op het terrein van de jeugdbescherming (in Nederland van 1975 tot 2001) en de jeugdgevangenissen of andere gesloten inrichtingen voor gedragsgestooorde en criminele jongeren kwamen met de regelmaat van de klok negatief in het nieuws.


Eerst en vooral vind ik het raar dat de Algemene Rekenkamer zich verplicht ziet een evaluatie-onderzoek te moeten verrichten. Al meer dan 50 jaar worden in Nederland ruime subsidies gegeven aan onderzoekers om de jeugdbescherming onder de loep te nemen. Deze onderzoekers en de centra die het onderzoek coördineren (zoals het COWK) zijn echter afhankelijk van hun broodheer (het Ministerie van Justitie). Om die reden ontbraken echt kritische geluiden of de onderzoeksresultaten werden in wollige taal verdoezeld (een klassieke fout die wordt gemaakt door methodologen die geen voeling hebben met de praktijk: alleen minderjarigen die de volledige opnametijd uitzitten worden in het onderzoek betrokken; diegenen die niet komen opdagen of die na korte tijd weglopen vallen buiten het onderzoek. Dit wil zeggen dat alleen gemotiveerde jongeren worden onderzocht).


Ten tweede kunnen we ons vragen stellen wat al die ambtenaren van de directie Kinderbescherming van het Ministerie van Justitie aan het doen zijn. Al hun plannenmakerij en inspectie levert dus vrijwel niks op. Wanneer komt de tijd dat er minder ambtenaren zullen zijn die zeggen hoe het moet en meer mensen die direct werken met de jongeren en de gezinnen waarom het gaat?


De politiek heeft al gereageerd op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Daar besteed ik geen aandacht aan: puur volksverlakkerij ('We zijn al bezig met een grondige aanpak en een reorganisatie wordt voorbereid").


Hoe je het draait of keert, er is slechts één uitweg en dat is via wetenschappelijk-klinisch onderzoek. In de lichamelijke gezondheidszorg komt verbetering ook niet via wetgeving, plannen van ambtenaren of politiek beleid. Alleen door een combinatie van patiëntenzorg en wetenschappelijk onderzoek verbetert de kwaliteit van de gezondheidszorg. Ook wat betreft de behandeling van jonge criminelen  moeten we via deze weg tot effectieve behandelingen komen. Vijftien jaar geleden heb ik het Nederlandse Ministerie van Justitie voorgesteld om als hoogleraar directeur van een jeugdgevangenis te worden, maar dat werd honend afgewezen.


Er is natuurlijk al veel bekend over effectieve programma's voor jonge, recidiverende criminelen. Wat ontbreekt is een overheid die mensen die zich ervoor willen engageren de kans geeft om die programma's te realiseren. In mijn website geef ik in verschillende teksten aan hoe het moet. In het kort: een juiste prioritering en afbakening van de doelgroep (jongeren die aan het begin staan van een criminele carrière tot ver in de volwassenheid), tijdens de detentie een vakopleiding met uitzicht op arbeid (kortdurende, zeer praktijkgerichte opleidingen zoals lasser, bouwvakker, loodgieter, biologische tuinbouw, en dergelijke. Er zijn voorbeelden van omscholingstrajecten voor deze beroepen die zes tot twaalf maanden duren; nazorg in de vorm van begeleiding en ondersteuning bij arbeid (samenwerken met bedrijven die deze jongens een kans willen geven). Dus gooi al die therapeuten buiten en stel in de jeugdgevangenissen vakmensen aan naar wie deze jongens kunnen opzien.


Mijn standpunten, zoals hierboven verwoord, heb ik toegelicht in een brief aan de Belgische minister van justitie.


Mijn brief aan de Belgische minister van justitie


Open brief aan mevrouw ONKELINX, Minister van Justitie


Deze brief werd gepubliceerd: Van Acker, J. (2004). Open brief aan mevrouw Onkelinx, minister van Justitie. Panopticon: Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 25(6), 47-51


 


Mevrouw de Minister,


 


Naar aanleiding van het Voorontwerp van Wet tot Wijziging van de Wetgeving betreffende de Jeugdbescherming heb ik de eer U mijn punten van zorg kenbaar te maken. De afgelopen dertig jaar heb ik meer dan 1000 ernstig gedragsgestoorde en criminele jongeren in behandeling gehad en ik ben er zeker van dat met de nieuwe wetsvoorstellen het lastige probleem van de jeugdcriminaliteit in onze samenleving er niet op zal verbeteren. Nadat ik zeven jaar voor Uw ministerie heb gewerkt, onder andere als directeur van een rijksinrichting, ben ik vertrokken naar Nederland omdat mij daar betere mogelijkheden werden geboden om mijn ideeën te realiseren.


U wilt de bestaande wet aanpassen omdat vanuit de samenleving druk wordt uitgeoefend om een efficiënter beleid inzake de jeugdcriminaliteit te voeren. Een hardere aanpak, verlaging van de leeftijdsgrens voor toepassing van het volwassenenstrafrecht, de ouders verplichten een opvoedcursus te volgen zijn vaak gehoorde en ook wel begrijpelijke kreten. In het wetsvoorstel wordt daar gehoor aan gegeven. De vraag is of hiermee een efficiënter beleid mogelijk zal worden en of de samenleving veiliger zal worden.


In 1965 kwam een nieuwe wet op de jeugdbescherming tot stand. Toentertijd werd die wet als modern en vooruitstrevend gezien. Helaas is vanaf dat moment het almaar erger geworden met de jeugdcriminaliteit in België. Ik hou mijn hart vast voor de gevolgen van de door u geplande nieuwe wet. Niet dat er een rechtstreeks causaal verband is tussen de wetgeving en de jeugdcriminaliteit, maar dat de wet een belemmering vormt voor goede ontwikkelingen. Daar wil ik in deze brief verder op ingaan.


Alhoewel ik hulpverlener ben, vind ik ook dat de veiligheid van de burgers de eerste prioriteit moet zijn bij de aanpak van gewelddadige en recidiverende jonge delinquenten. Zal de veiligheid verhoogd worden met een harde aanpak? De eerste vragen die beantwoord moeten worden is wat met een harde aanpak wordt bedoeld en voor welke jongeren dit is bestemd. In uw voorstel gaat het om ‘uithandengeving’ van delinquenten, ouder dan 16 jaar, die vervolgd moeten worden voor de gewone rechtbank voor volwassenen. Die jongeren worden dan ofwel geplaatst in het gesloten federaal centrum of ze worden gestuurd naar het klassiek penitentiair stelsel. Het gaat om jongeren die gewelddadig zijn en bij wie andere methoden niet hebben geholpen. Ik heb hierbij de volgende opmerkingen:


(1) In het gesloten federaal centrum kunnen slechts enkele tientallen jongeren worden geplaatst. Hoeveel jonge criminelen boven de 16 jaar beantwoorden aan de criteria voor uithandengeving? Ik schat dat er in België minstens 1000 zijn. Weet de burger dat één jongen in de jeugdgevangenis meer dan 7000€ per maand kost? Duizend jongens kosten dan op jaarbasis minstens 84 miljoen euro. Is dit bedrag beschikbaar?


Een collega van U lanceerde drie jaar geleden een plan om de agressie in scholen aan te pakken. De directies van zwarte scholen zouden een cursus krijgen in de aanpak van geweld op scholen. Uiteindelijk bleek dat het geld dat hiervoor beschikbaar werd gesteld net voldoende was om een pas afgestudeerd psycholoog daarvoor te benoemen. Een broekventje van 22 jaar dat nog nooit een gewelddadige jongen van dichtbij had gezien moest eventjes uitleggen aan ervaren leerkrachten hoe het moest. Belgische politici zijn erg goed in het lanceren van prachtige plannen, maar als putje bij paaltje komt is er nauwelijks geld beschikbaar.


(2) de jongens die beantwoorden aan de criteria voor de uithandengeving zijn precies de jongeren die het minst geschikt zijn om in een jeugdgevangenis behandeld te worden. Doordat zij meestal een slechte relatie hebben met volwassenen is voor hen de negatieve invloed van groepsgenoten veel groter dan de mogelijke invloed van de beste therapeut. Kortom, ze komen nog gestoorder en crimineler uit de jeugdgevangenis.


(3) Mijn stelling is dat om de criminaliteit echt aan te pakken de jeugdbescherming zich bij prioriteit zou moeten richten op die groep waarvan in het voorontwerp staat dat zij uit handen moet worden gegeven. Van hen wordt gezegd dat de andere methoden niet hebben geholpen: welke andere methoden worden bedoeld en werden ze uitgevoerd door deskundige personen? U kunt zoveel wetten maken als U wilt, maar eerst moeten goede behandelingsmethoden ontwikkeld worden en moeten er hulpverleners zijn die tot experts worden opgeleid. Onderzoekers op onze universiteiten beperken zich uit gemakzucht tot onderzoek naar de oorzaken en het ontwikkelingsverloop van crimineel gedrag. Daar weten we nu allengs alles van. Niemand wil zijn handen vuil maken aan het ontwikkelen van behandelingsmethoden. De opleiding op de universiteiten en hogescholen is op dit vakgebied een lachertje: de studenten zijn bij het afstuderen op klinisch gebied volstrekt onmondig. Het gebrek aan relevant onderzoek en een tekortschietende opleiding zijn dè oorzaken van een falend jeugdbeleid.


 


Ik denk dat het kernprobleem is dat U wordt geadviseerd door mensen, zoals criminologen en sociologen, die geen enkele klinische ervaring hebben in het werken met jonge criminelen. Het gaat om mensen die boekjes hebben gelezen en die, na een leuk studiereisje, projecten uit de Verenigde Staten of uit Nieuw-Zeeland klakkeloos willen overplanten naar België. Ik vermoed dat 3/4 van de begroting voor de jeugdbescherming gespendeerd wordt aan ambtenaren en andere bemoeials, terwijl er nauwelijks geld is voor mensen die het feitelijke werk doen in het directe contact met de jongeren en hun omgeving.


Om de uithandengeving zoveel mogelijk te beperken en de veiligheid van de samenleving toch te waarborgen moeten academische centra worden gecreëerd voor behandeling van ernstig gedragsgestoorden en jongeren die aan het begin staan van een criminele carrière. De medische praktijk heeft een hoge vlucht genomen dank zij de combinatie van wetenschappelijk onderzoek en klinische praktijk in de academische ziekenhuizen. Naar analogie hiervan moeten voor de jeugdzorg eerst en vooral goede behandelingsmethoden ontwikkeld worden.


U kunt dus rustig alle bestaande instellingen voor jeugdbescherming opdoeken en vervangen door academische centra, tenzij die instellingen bereid zijn die jongeren in behandeling te nemen die aan het begin staan van een criminele carrière tot ver in de volwassenheid. Daarvoor is deskundig personeel nodig. De opleiding en de supervisie kan verzorgd worden binnen of vanuit de academische centra.


Velen in het werkveld zullen het met mijn voorstellen niet eens zijn. Dat komt omdat zij ervan overtuigd zijn goed werk te verrichten. In Uw voorontwerp wordt bijvoorbeeld het ‘Herstelgericht Groepsoverleg’ als een soort haarlemmerolie aanbevolen. Deze methode zal allicht enig resultaat boeken bij jongeren die over de schreef zijn gegaan, maar die groep zou evengoed geholpen zijn met een aspirientje of als er niets gebeurt zouden ze vanzelf stoppen met hun crimineel gedrag. De echte delinquenten echter zijn helemaal niet vatbaar voor overleg. Ze kunnen niet schuldbewust gemaakt worden. Een typisch voorbeeld is Marc Dutroux: zeven jaar hechtenis en een volstrekt overbodig en geldverslindend proces heeft deze crimineel geen greintje schuldbewustzijn kunnen bijbrengen. Met het geld voor dit proces had ik tientallen toekomstige Dutroux’s van het criminele pad af kunnen brengen.


Kinderen en jongeren met een echte gedragsstoornis waarvan al op achtjarige leeftijd met grote zekerheid voorspeld kan worden dat zij gevaarlijke criminelen zullen worden, kunnen vergeleken worden met diabetici. Suikerziekte kan niet worden genezen, maar wel behandeld. Dank zij medicijnen kunnen diabetici een redelijk normaal leven leiden en zelfs aan topsport doen. Voor gedragsgestoorden is hèt medicijn toezicht en nog eens toezicht; het liefst vanaf jonge leeftijd. Voor deze groep is daarom intensieve en langdurige begeleiding van het gezin, op school en tijdens de vrijetijdsbesteding noodzakelijk. Daarmee heb ik, samen met mijn team van de universiteit van Nijmegen, fantastische resultaten kunnen boeken bij jongeren die al lang door de jeugdbescherming waren afgeschreven. Een voorbeeld hiervan betreft een jongen van veertien die al meerdere keren aangehouden was door de politie wegens wrede misdrijven, zoals het mishandelen en misbruiken van jonge meisjes en poging tot doodslag (een kind dat op straat toevallig voor zijn voeten liep, riep bij hem zoveel agressie op dat hij het wou wurgen; gelukkig konden omstanders tijdig ingrijpen). De jeugdbescherming was al jarenlang actief in dit gezin zonder enig resultaat te boeken. Toen hij bij een van zijn misdrijven de voorpagina van de krant haalde, werd deze jongen naar mijn team verwezen. Deze agressieve en seksueel erg gestoorde persoonlijkheid was een wandelende tijdbom. Ik vroeg mij af of gezinnen met kleine kinderen die in deze buurt woonden, niet gewaarschuwd moesten worden voor het gevaar. Alleen met behulp van een pakket van therapeutische maatregelen zoals intensieve begeleiding van het gezin (drie bezoeken per week), een agressiebeheersingstraining, samenwerking met de school en hulp bij het zoeken van een zinvolle vrijetijdsbesteding slaagden we erin deze jongen de volgende jaren van nieuwe delicten af te houden.


Een ander middel dat in Uw ontwerp wordt aanbevolen is de verplichte ouderstage. Ik vind zoiets verschrikkelijk en uitermate contraproductief. Die stage zou worden bevolen bij onverschillige ouders. Ik geef U hiervan een karakteristiek voorbeeld uit de praktijk. Sommige kinderen zijn al als kleuter heel moeilijk op te voeden. Zij luisteren niet, zijn extreem druk, ze zijn agressief, slaan andere kinderen en kunnen geen moment alleen gelaten worden. Stel dat een moeder van zo’n kind er alleen voor staat of dat er spanningen zijn tussen de ouders; er zijn ook nog financiële problemen en het gezin woont in een rijtjeshuis waar de buren ’s nachts wakker worden van het lawaai dat dit kind maakt. De problemen met dit kind worden almaar erger. Op school krijgt deze moeder harde kritiek te verduren. Zij wordt steeds moedelozer en is de wanhoop nabij. Ook anderen spreken haar aan op het gedrag van haar kind. Uiteindelijk gaat het maatschappelijk werk zich met dit gezin bemoeien en deze moeder wordt nog meer gediskwalificeerd en op den duur kan het haar allemaal niet meer schelen. Als puber komt haar kind in aanraking met de politie en uiteindelijk wordt deze moeder verplicht een stage te volgen om haar kind beter te leren opvoeden. Zou het niet beter zijn iets te veranderen in de situatie van deze moeder door haar bijvoorbeeld te ondersteunen, door haar kind bijles te geven zodat het beter meekan op school of door te zorgen voor een oppas zodat deze moeder ook eens wat vrije tijd heeft?


Een ander punt dat mij nauw aan het hart ligt is de positie van allochtone jongeren in de jeugdbescherming. Het is niet moeilijk de instellingen te vullen met allochtone jongeren. Minstens een derde van de Marokkaanse en Turkse jongeren komt in aanraking met de politie. Deze groep behoort echter niet tot de groep echte criminelen! Hun grensoverschrijdend gedrag heeft te maken met een mislukte schoolcarrière (meer dan 40% van de Marokkaanse en Turkse jongens mislukt op school) en diepe seksuele frustraties die te maken hebben met de islamitische cultuur. Hun crimineel gedrag stopt zodra een huwelijksdatum in zicht komt. De jeugdbescherming moet hier een passend antwoord op weten te bieden. Het enige wat helpt is plaatsing in een gesloten vakinternaat waar ze een echt vak kunnen leren en waarmee ze aan de slag kunnen. Dus geen dure therapeuten en beslist geen soft maatschappelijk werk. Na de opleiding worden ze  begeleid bij het vinden en het behouden van werk. Een dure zaak, maar een verantwoorde investering voor de toekomst. De financiële middelen hiervoor kunt U, in overleg met Uw collega van onderwijs, vinden door afschaffing van alle projecten waar therapeutische spelletjes worden gedaan met deze allochtonen zonder dat aan serieuze opleiding wordt gedacht.


Ten slotte nog een suggestie om crimineel gedrag van jongvolwassenen, zoals winkeldiefstallen en vandalisme, in één klap te halveren. Na hun opleiding of op achttienjarige leeftijd zouden alle jong volwassenen een twee jaar durende stage maatschappelijk dienstbetoon moeten volgen. Hiervoor worden ze ondergebracht in kazernes of andere grote leegstaande gebouwen. Ze worden tewerkgesteld in sectoren zoals het onderwijs, de politie, het ontwikkelingswerk, de bejaardenzorg en de jeugdzorg. Tienduizenden gratis werknemers die een enorme impuls kunnen geven aan de sociale voorzieningen. Bovendien zou dit de integratie van allochtonen en de emancipatie van vrouwen zeer sterk bevorderen.


Voor meer details over mijn voorstellen en mijn klinische ervaring kan ik verwijzen naar mijn website www.ministrando.org en naar mijn laatste, in Amsterdam verschenen boek ‘Zorgenkinderen: Omgaan met opvoedingsproblemen’.


Ik hoop dat U, mevrouw de minister, mijn voorstellen ter harte neemt en de nieuwe wet op de jeugdbescherming alsnog aanpast om de jeugdcriminaliteit effectief te kunnen bestrijden.


Met mijn meeste hoogachting,



TERUG NAAR OVERZICHT


HOME