Basishouding van de hulpverlener

We kunnen als hulpverleners weinig bereiken zonder medewerking van de volwassenen met wie het kind een band heeft. De behandeling wordt uiteraard heel moeilijk als die volwassenen er niet zijn of als zij hun opvoedingsverantwoordelijkheid niet opnemen en integendeel slechte voorbeelden zijn of misbruik maken van hun positie tegenover het kind. In die gevallen zijn deze volwassenen zelf als kind het slachtoffer geweest van onbekwame of onverantwoordelijke volwassenen.


Bij de jongeren met een heel complexe gedragsproblematiek is het meestal zo dat heel moeilijk valt samen te werken met hun ouders of met andere belangrijke volwassenen. Zij hebben met die jongeren al vaak zoveel negatiefs meegemaakt dat ze er geen vertrouwen meer in hebben. Of hun contacten met hulpverleners waren voor hen zo’n negatieve ervaring dat ze niet meer te motiveren zijn voor verdere hulp. Voor de jongeren zelf wordt de problematische opvoedingssituatie vaak opgevolgd door een problematische hulpverleningssituatie met veel doorverwijzingen, afwijzingen en conflicten met de hulpverlener en de plaatsende instantie.


Slechts een onorthodoxe manier van benaderen kan deze jongeren een nieuwe kans geven. Vandaar dat de basishouding van de hulpverlener tegenover de ouders en de jongere van cruciaal belang is. In plaats van iemand te zijn die een probleem komt oplossen, is hij iemand die de mensen zelf de problemen leert oplossen. Primair is het respect voor de ouders en voor de jongere. Hoe zwak en hoe gestoord ze ook mogen zijn. Het is niet aan de hulpverlener om hen te veroordelen of terecht te wijzen. Dat hebben anderen al heel vaak eerder gedaan. De hulpverlener begint altijd met een nieuwe lei; desnoods elke week opnieuw.


Het onorthodoxe in zijn manier van optreden is vooral dat de hulpverlener iemand is die voor de ouders en de jongere opkomt. Voor hem horen zij erbij. Hij luistert naar hen. Hij houdt rekening met hen. Hij kan fouten of niet nagekomen afspraken vergeven. Dit wil niet zeggen dat hij over zich heen laat lopen: als hij vijandig of onverschillig wordt bejegend, dan voelt hij zich niet gefrustreerd, maar zegt gewoon wat er gaande is. In geheel zijn optreden komt tot uiting dat hij de anderen respecteert en positieve verwachtingen van hen heeft. Dat laatste kan in zeer problematische gezinnen nogal naïef zijn, maar de enige weg om de opvoedingsrelatie tussen ouders en kind te verbeteren loopt via een vertrouwensrelatie met de hulpverlener.


We moeten hier regelmatig herhalen dat deze basishouding niet tot gevolg mag hebben dat kinderen blijven lijden onder de mishandeling door hun ouders, dat jongeren hun gang kunnen gaan zonder toezicht en consequent optreden van hun ouders of dat zij door hen worden aangemoedigd in hun criminele activiteiten. De hulpverlener grijpt altijd zo snel mogelijk in als het kind in gevaar is of als de jongere ernstige overtredingen begaat. Maar dat snel ingrijpen kan betekenen dat de hulpverlener elke dag langskomt, nauw contact onderhoud met de leerkrachten die problemen onmiddellijk kunnen melden of een appel doet op andere volwassenen in de omgeving van het gezin die met hem willen samenwerken. Door de vinger aan de pols te houden bewijst de hulpverlener dat hij zijn werk heel serieus neemt en dat hoeft niet tegenstrijdig te zijn aan de basishouding van respect voor de anderen.


HOME