De aanpak  van de harde kern van jonge criminelen

De aanpak van de harde kern van jonge criminelen

samengevat:

1. De veiligheid in de samenleving zal sterk verbeteren als de jeugdbescherming prioriteit verleent aan die kleine groep van recidiverende jonge criminelen die 60 procent of meer van alle misdrijven pleegt, waaronder zware geweldsdelicten.

2. Bij de harde kern gaat het om een zeer complexe problematiek. Dit vereist een flexibele organisatie die intervenieert op veel gebieden tegelijkertijd.

3. Voor duurzame resultaten is het noodzakelijk dat rondom de jongere een sociaal netwerk wordt opgebouwd van personen (werkgevers, leerkrachten, sportcoaches,...) die om deze jongere geven en de taak van de hulpverlener overnemen.

4. Goede hulpverlening is in wezen een kwestie van de jongere te inspireren voor goed gedrag. Dit vereist een basishouding van vertrouwen en onvoorwaardelijk engagement. Repressie en zorg kan nooit in eenzelfde persoon worden verenigd.

5. De behandeling mag niet van bovenaf worden opgelegd vanuit een bestaand therapeutisch model, maar van onderaan opgebouwd vanuit de concrete noden en behoeften van de jongere. Dit noemen we de casuïstische benadering.

6. Eén hulpverlener is verantwoordelijk voor alles, maar zij wordt nauwgezet gesuperviseerd door de gedragsdeskundigen.

7. De jeugdzorg kan het best gevestigd worden op scholen, vooral in achterstandswijken.

8. Om uit de impasse van de jeugdbescherming te komen kan alleen de wetenschap een antwoord geven. Daarom moeten er pilot projecten voor de harde kern worden opgericht die gelieerd zijn aan een academische centrum voor jeugdzorg.

1. Basisvoorwaarden voor behandeling van jongeren met een zeer complexe problematiek

Het staat buiten kijf dat de aanpak van de harde kern de prioriteit moet zijn van de jeugdbescherming. Die harde kern is namelijk verantwoordelijk voor 60 procent of meer van de delicten, waaronder zeer zware delicten. De veiligheid van de burgers kan slechts gewaarborgd worden door een gerichte en niet aflatende aanpak van precies deze groep. Hierbij is straf en dwang zeker noodzakelijk.

In deze aanpak moet men oog hebben voor de complexe problematiek bij de meeste jonge criminelen die tot deze groep behoren. Dit betekent dat meerdere probleemgebieden tegelijkertijd worden aangepakt, dat gestreefd wordt naar afstemming tussen de verschillende instanties die zich met deze jongeren bezighouden, dat gezinsbegeleiding noodzakelijk wordt geacht en dat ervoor wordt gezorgd dat er meer perspectief in het leven van deze jongeren wordt gebracht. Het behalen van een diploma en het vinden van werk zijn belangrijke buffers tegen recidive.

Over het algemeen zijn er heel wat organisaties die zich richten op de harde kern. Er  is heel wat versnippering in het werkveld en dat komt door de vele interventies die bij de harde kern jongeren noodzakelijk zijn. Voorbeelden van al deze interventies zijn: doen naleven van de bijzondere voorwaarden die door de rechter worden bevolen, uitvoeren van de werkstraffen, gezinshulp middels intensieve begeleiding waarbij de hulpverlener naar de gezinnen en de jongeren toegaat, gezinsmanagement, woonsituatie verzekeren, stellen van diagnoses, crisisinterventie, zonodig bieden van psychiatrische hulp, langdurig begeleiden van jongeren met een licht verstandelijke beperking, sociale vaardigheidstrainingen, recidive beperkende maatregelen, verslavingszorg, dagbesteding verbeteren, schoolcarrière in goede banen leiden, beperken van de doorstroom van broertjes en zusjes, enzovoorts.

Een ander punt dat heel belangrijk is, is het maatwerk dat wordt geboden. Er moet worden uitgegaan van de specifieke noden en behoeften van de jongere. De begeleiding moet doorgaan zolang als nodig is en de begeleider is 24 uur per dag bereikbaar voor de jongere.

Een belangrijke voorwaarde voor het voorkomen van recidive is het opbouw van een continu netwerk, zodat de jongere het oude criminele vriendennetwerk verlaat en nieuwe contacten het van de professionele ondersteuning overnemen. Er moet daarom actief worden gezocht naar mentoren in de eigen omgeving van de jongere. De mentor moet niet per se dezelfde etnische achtergrond hebben.

De aanpak is integraal en er wordt geholpen bij praktische zaken zoals dagbesteding en onderdak. Er moet worden een appel gedaan op werkgevers om deze jongeren een kans te bieden.

Hiermee hebben we vastgesteld wat de belangrijkste organisatorische voorwaarden zijn voor de behandeling van jongeren met een zeer complexe problematiek. Maar is deze aanpak hiermee ook inhoudelijk goed onderbouwd?

2. De inhoudelijke onderbouwing van de harde kern aanpak

De resultaten van allerlei trajecten voor de harde kern van jonge criminelen vallen meestal tegen. Straf en hulpverlening lijken geen vat te hebben op deze groep. Hoe kan je dan verwachten dat behandelingsmethoden die binnen deze trajecten worden toegepast binnen de nieuwe aanpak wel resultaat zullen hebben? De intentie om beter met elkaar samen te werken lost dit probleem niet op.

De oplossing van dit probleem kan alleen door de wetenschap worden gegeven. Dit wil zeggen dat in de praktijk nieuwe methoden worden ontwikkeld, toegepast en geëvalueerd. De hulpverlener is een “clinician-researcher”, dus een onderzoeker die tegelijkertijd hulpverlener is. Dit wil niet zeggen dat alle jeugdhulpverleners wetenschappelijk onderzoekers moeten zijn, maar dat zij tijdens het gehele behandelingsproces gesuperviseerd worden en dat zij het materiaal leveren om procesanalyses mogelijk te maken. 

Hoe komt een effectieve behandelingsmethode tot stand?

Deze vraag wil ik proberen te beantwoorden vanuit mijn ervaring als orthopedagoog waarbij mijn klinische praktijk met deze groep jongeren steeds gecombineerd werd met wetenschappelijk onderzoek. Ik beperk mij hier tot wat mij wezenlijk lijkt voor behandelingen met goede resultaten op de lange termijn.  

Behandeling is eerst en vooral een kwestie van vertrouwen en weten te bezielen

De kernvraag is in feite: ‘Hoe komt een jongere tot het besluit een andere wending aan zijn leven te geven?’. Het gaat om een besluit dat daadwerkelijk moet leiden tot duurzame gedragsveranderingen in positieve zin. We zijn gewend om de oorzaken van het probleemgedrag te zoeken in biologische factoren, in opvoedingsfactoren en omgevingsinvloeden. Veel van deze invloeden zijn niet meer terug te draaien of nauwelijks te veranderen. Vanuit deze visie ontstaat makkelijk een pessimistische kijk op de behandelingsmogelijkheden. Dit heeft ongewild een invloed op de jongeren en hun ouders.

De enorme impact van deze factoren valt natuurlijk niet te ontkennen, maar de mens reageert niet als een robot op al die invloeden. Hij heeft ook een vrije wil. Als dit juist is, dan is het doel van de therapie iemand zodanig te inspireren dat hij tot het besluit komt een goed mens te zijn (ik ben er mij van bewust dat velen dit als onzin zullen beschouwen, maar na 40 jaar onderzoek en klinisch werk is het toch mijn conclusie dat behandeling een kwestie is van de andere mens te bezielen voor het goede. Als pedagoog durfde ik in mijn colleges te zeggen dat het doel van de opvoeding is dat het kind een goed mens wordt; al de rest is bijzaak).

Een Marokkaanse jonge crimineel stopt vaak met zijn crimineel gedrag als een huwelijk in zicht komt. Een allochtone crimineel weet zich meestal wel te gedragen tegenover mensen uit zijn eigen etnische groep. Een zware crimineel is vaak heel onbaatzuchtig als het gaat om zijn familie, vrienden of zijn vriendin. Dit zijn allemaal tekenen dat de ergste crimineel toch ergens geraakt kan worden. Dat laatste is dan ook de essentie van therapeutisch beïnvloeding.

Wat betekent dit nu concreet voor de behandeling van jongeren die tot de harde kern behoren?

1. De hulpverlener moet iemand zijn die de jongere op een of andere manier weet te raken. Dat kan door haar niet-aflatend zoeken naar een oplossing van de problemen waarmee de jongere en het gezin te kampen heeft. Door naast de jongere te staan. Door voor hem en zijn ouders een soort ambassadeur te zijn die bemiddelt met allerlei instanties. Die nooit opgeeft. Die aan de ene kant niet over zich heen laat lopen, maar aan de andere kant altijd weer vergeeft en vol vertrouwen doorgaat.

2. Straf en zorg kunnen nooit gecombineerd worden in eenzelfde persoon. Het gaat mij hier niet om een harde versus een softe aanpak, maar om een efficiënte tegenover een niet-efficiënte aanpak. Net zoals alle burgers hoop ik dat criminelen die ernstige geweldsdelicten plegen zo lang mogelijk worden opgesloten, want tijdens de detentie kunnen zij geen nieuwe slachtoffers maken. Als ze terug vrij komen, dan is het mijn taak als orthopedagoog om nieuwe kansen te creëren.

Als de hulpverlener tegelijkertijd toezicht moet houden op de bijzondere voorwaarden, en dus de jongere moet verklikken als zij een overtreding constateert, dan wordt het basisvertrouwen met de jongere geschaad.

Toezicht is een zaak van de politie, van stadstoezicht of van straatcoaches. Die worden wel geïnformeerd door de hulpverlener als deze laatste weet heeft van gepleegde of beraamde geweldsdelicten (zij kan aan de jongere vooraf zeggen dat zij als professional de plicht heeft zoiets te melden).

3. Dat de organisaties op het terrein van de jeugdzorg en de jeugdbescherming met elkaar samenwerken is vaak een goed bedoelde, maar vrome wens. Liever zou ik de aandacht willen vestigen op wat consultants vaak over het hoofd zien, terwijl het de kern is van elke goed functionerende organisatie (een school, een tehuis, een dienst voor ambulante hulpverlening,...): het charisma van een leider die haar medewerkers weet te inspireren, die de missie van haar team met hart en ziel uitdraagt, die samen met haar team al die organisaties continu achter de vodden zit om hun verantwoordelijkheid voor de jongeren op te nemen en die ook de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt waarop zij kan worden aangesproken. Wie is die vrouw of man die de aanpak spirit zal geven?

Een casuïstische benadering biedt een oplossing bij een zeer complexe problematiek

Behandeling moet altijd leiden tot concrete gedragsveranderingen. Hoe bereik je dat? Wat  moet de hulpverlener precies doen opdat de jongere bijvoorbeeld zijn impulsieve en agressieve reacties kan beheersen als iemand een verkeerde opmerking maakt? Wat moet er concreet gebeuren om hem te leren op tijd op een afspraak te zijn? Hoe kan een jongere die moet rondkomen met 50 euro per week leren weerstand te bieden tegen de verleiding een fiets te stelen die hem 100 euro opbrengt? Hoe kunnen we een jongere terug op school krijgen of werk verschaffen als hij enorme leerachterstanden heeft opgelopen? Een jonge crimineel staat op zeventien jaar op gebied van rekenen en taal gemiddeld op het niveau van een elfjarige, en een kwart van hen op het niveau van een achtjarige. Is de hulpverlener bereid hem bijlessen te geven of kan hij een leerkracht vinden die het geduld heeft om deze jongere elementaire kennis alsnog aan te leren?

De jongere terug naar school laten gaan, een opleiding laten volgen of werk voor hem vinden wordt extra bemoeilijkt door de gevolgen van zijn crimineel verleden. Doordat hij geen verklaring van goed gedrag kan voorleggen wordt hij geweigerd op bepaalde opleidingen, kan hij geen geschikte stageplek vinden of de werkgever durft het niet aan om hem in dienst te nemen. Door boetes en onbetaalde rekeningen hebben veel van deze jongere een torenhoge schuld; zodra hun eerste salaris wordt verdiend staan de schuldeisers om de hoek, wat de motivatie om regulier te gaan werken in sterke mate kan aantasten. We kunnen hierop wel zeggen ‘Eigen schuld, dikke bult”, maar daar schieten we niks mee op. Repressie alleen werkt niet, er moeten ook nieuwe kansen geboden worden. De hulpverlener moet van goede huize zijn om in deze situaties de jongere toe te leiden naar scholing en werk. Het kan ook gebeuren dat een jongere die net enkele maanden op het goede pad is, opnieuw wordt aangehouden voor een misdrijf dat eerder werd gepleegd en waar nieuwe feiten bekend zijn geworden waardoor hij als verdachte wordt aangewezen.

De bekende therapeutische modellen bieden geen antwoord op deze vragen en deze dilemma’s. Die modellen zijn gewoonlijk beter geschikt voor intelligente, verbaal begaafde jongeren uit de middenklasse die het interessant vinden om in therapie te gaan. Jongeren die op straat zijn opgegroeid en problemen met de vuisten oplossen, zijn niet gevoelig voor therapeutisch geleuter en moraliserende inzichtgevende gesprekken. Om de gewenste gedragsveranderingen bij hen te bereiken moet rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de jongere en de specifieke omstandigheden waarin hij zich bevindt. Voor elke jongere moet als het ware een nieuwe verklaringstheorie worden opgesteld en moet een nieuwe therapie worden uitgevonden. Dit noemen we de casuïstische benadering: de behandeling kan slechts slagen als hij op maat van de jongere en zijn omgeving wordt opgebouwd. In plaats van een therapeutisch model van bovenaf op te leggen en toe te passen, moeten we leren van onderaan, dus vanuit de concrete casus, een geschikt therapie-model te construeren.

De casuïstische benadering stelt hoge eisen aan de hulpverlener. Zij moet daarom dagelijks worden gesuperviseerd en ondersteund door een gedragsdeskundige. Deze deskundigen moeten uiteraard een klinische opleiding gehad hebben en zij moeten altijd zelf een paar jongeren in behandeling hebben (in de jeugdhulpverlening mag geen plaats zijn voor mensen die maar wat uit hun nek kletsen).

De jongere en zijn gezin hebben slechts één hulpverlener, zodat slechts één instantie over de vloer komt

De jongeren die tot de harde kern behoren zijn meestal niet gemotiveerd voor behandeling. Ook hebben de meesten al meerdere hulpverleners de revue zien passeren of vijf of meer instanties bemoeien zich tegelijkertijd met hem en met het gezin.

Moeten, gezien de complexe problematiek, allerlei deskundigen zich met deze jongere bemoeien? Dit maakt de verwarring alleen maar groter en verhoogt de weerstand. Het lijkt mij beter te vertrekken van het principe dat elke interventie simpel genoeg moet zijn om de jongere en zijn ouders het te laten begrijpen. Dit betekent dat de hulpverlener zelf in staat moet zijn het hele scala van noodzakelijke interventies uit te voeren. Samen met haar supervisor kan de hulpverlener andere deskundigen raadplegen om geschikte interventies vast te stellen. Een hulpverlener die bijvoorbeeld nog nooit een sociale vaardigheidstraining heeft gegeven, oefent dit eerst samen met de supervisor of met een andere deskundige. Daarna past zij het zelf toe bij de jongere. Tijdens de intervisies met haar collega’s worden elkaars ervaringen met de diverse behandelingsmethoden uitgewisseld.

Een tweede principe is dat de hulpverlener zichzelf moet zien als een bemiddelaar. Zij moet bemiddelen tussen de jongere, zijn ouders en alle personen of instanties die van betekenis kunnen zijn voor de beoogde gedragsveranderingen.

Vroegtijdige hulpverlening is noodzakelijk, maar kan helemaal fout aflopen

Ik hou mijn hart vast als ik bij sommige beleidstukken lees dat jongere broertjes en zusjes van de crimineel hulp zullen krijgen. Ook het gezin krijgt hulp in de vorm van opvoedingsondersteuning. Dit is zeer begrijpelijk en ook gewenst, maar onderzoekers hebben meerdere keren aangetoond dat deze goed bedoelde preventieve interventies precies het omgekeerde effect kunnen hebben: deze jongere broertjes en zusjes kunnen door die hulp later crimineler worden dan jongere broertjes en zusjes die niet geholpen worden. De belangrijkste oorzaak van dit negatieve effect is de stigmatisering van kinderen en hun ouders. Die hulp houdt ook de boodschap in dat de ouders het niet kunnen, dat de kinderen wellicht crimineel zullen worden en daarom nu al onder toezicht moeten. Dit tast het zelfwaardegevoel van de ouders en de kinderen aan, waardoor ze nog afhankelijker worden van de hulpverlening, die dit niet kan waarmaken of waardoor ze zelf gaan geloven dat zij voor galg en rad zijn opgegroeid.

Dit probleem is op te lossen door de preventieve hulpverlening zoveel mogelijk in het reguliere circuit te organiseren. Niet alleen voor deze groep, maar voor risicokinderen in het algemeen, pleit ik heel sterk voor het vestigen van de jeugdhulpverlening in de scholen, vooral dan in achterstandswijken. Op de scholen komen alle kinderen en de leerkrachten weten precies welke kinderen extra zorg nodig hebben. Als er dagelijks direct contact is tussen leerkrachten en hulpverleners en als de ouders er ook bij worden betrokken, dan zullen veel doorverwijzingen naar het speciaal onderwijs worden voorkomen en zullen de risicofactoren voor een asociale ontwikkeling tijdig worden aangepakt. 

De aanpak van de harde kern moet georganiseerd worden vanuit een Academische Centrum voor Jeugdhulpverlening

Het kan niet genoeg worden benadrukt dat de impasse in de jeugdbescherming niet zal worden doorbroken door opeenvolgende reorganisaties. De enige weg tot kwalitatieve verbetering van de aanpak van jonge criminelen loopt via de wetenschap. De casuïstische benadering vereist een zorgvuldige wetenschappelijke begeleiding. Naar analogie van de medische wetenschap zal de jeugdhulpverlening slechts in kwaliteit verbeteren als, net zoals in de academische ziekenhuizen, in een academisch centrum hulpverlening, onderzoek en opleiding worden gecombineerd. Stagiaires uit de universitaire en HBO-opleidingen kunnen de hulpverleners als assistent bijstaan (maken van observatieverslagen, bijlessen geven, meewerken aan sociale vaardigheidstrainingen, enz...).

Als de hier voorgestelde aanpak slaagt in haar opzet, zullen de initiatiefnemers over enkele jaren tot een andere conclusie kunnen komen dan Amerikaanse onderzoekers in een recente publicatie: ‘...America’s juvenile justice system doesn’t work: it hurts kids instead of helps them. Accordingly, the best thing we can currently do is keep kids out of the system’ in Dowd, N.E.(ed.) (2011). Justice for kids: Keeping kids out of the juvenile system. New York: New York University Press.

literatuur: Acker, J.C.A. van (2010). Jeugdzorg en reclassering: harde kern jongeren en Marokkaanse relschoppers. Antwerpen: www.ministrando.org (INFO en BESTELLEN2de herziene druk, januari 2013 (met nieuwe casussen en evaluatie-onderzoek)

TERUG