Verklaring van delinquent gedrag (3)

Deel 3: Criminologische verklaringen, de casuïstische benadering en is criminaliteit een stoornis?


Samenvatting


In criminologische theorieën wordt een verband gelegd tussen sociale omstandigheden en criminaliteit. Sommige groepen hebben te weinig kansen in onze samenleving, ze ontsnappen aan de sociale controle of er is juist veel meer controle omdat ze angst oproepen.


Bepaalde jongeren worden makkelijk gecriminaliseerd. Vroeger waren dit vooral jongeren uit de laagste sociale klasse, nu zijn het jongeren uit bepaalde etnische

groepen. Zij dienen als het ware als zondebok voor al wat er mis gaat in de samenleving. Doordat ze zo negatief bejegend worden, gaan ze zich ook misdragen.


Deze sociologische theorieën zijn misschien wel nuttig om een aangepast sociaal beleid te voeren, maar ze verklaren niet hoe bij een bepaalde jongere crimineel

gedrag tot stand komt. De meeste jongeren die in ongunstige sociale omstandigheden met veel risicofactoren opgroeien worden niet delinquent. Daarom pleiten

we voor een casuïstische benadering. Omdat menselijk gedrag oneindig complex is moeten we als het ware voor elke crimineel een eigen verklaringstheorie

opstellen. Een open houding voor informatie vanuit alle mogelijke bronnen maakt zo'n verklaring mogelijk.


Tot slot behandelen we de vraag of criminaliteit een stoornis is. Dit is voor een gedeelte waar, maar elke mens beschikt ook nog over de vrije wil.


Inleiding



Zowat van alles is in de loop der tijd als oorzaak van crimineel gedrag gezien. Soms staan de verklaringen haaks op elkaar, bijvoorbeeld als de ene keer de armoede als hoofdoorzaak wordt gezien en een andere keer wordt de toename van de misdaad verklaard door de stijgende welvaart. In criminologische verklaringstheorieën wordt niet gezocht naar oorzaken binnen het individu, maar naar sociale factoren als oorzaak van misdaad. Misdaad komt in de ene regio meer voor dan in een andere, of meer in bepaalde groepen en we zien ook dat bepaalde groepen voor andere vormen van criminaliteit kiezen dan andere groepen (seriemoordenaars zouden alleen bij blanken voorkomen, Marokkaanse jongens plegen meer diefstallen en Turkse jongens zouden relatief vaker geweldsdelicten plegen).


Crimineel gedrag wordt gezien als bepaald door de sociale voorwaarden en structuren, waarbij sociale desorganisatie  een belangrijke rol zou spelen: bindingen worden verbroken, de weerstand tegen afwijkend gedrag vermindert, misdaad wordt binnen de groep goedgepraat. Het zijn niet zozeer per se criminelen die anderen aanzetten tot crimineel gedrag, maar een sociaal klimaat waarin men het niet zo nauw neemt met de wet, met de normen en waarden.


Criminaliteit wordt verklaard als een gevolg van het niet kunnen bereiken van wat in de samenleving hoog wordt gewaardeerd. Als dit laatste onrealistisch is (bijvoorbeeld iedereen kan heel rijk worden of een hoge positie bereiken), raakt een groot deel van de bevolking gefrustreerd en sommigen komen in verzet en gebruiken onwettige middelen.


Geen enkele theorie kan een afdoende verklaring geven, onder andere omdat criminaliteit heel veel vormen kent en varieert van zeer geringe delicten tot zware geweldsdelicten. Ook is de definitie van wat crimineel is tijd- en plaatsgebonden. Verder mogen we niet vergeten dat de overgrote meerderheid van de mensen die leven in omstandigheden die volgens de criminologen oorzaak zijn van crimineel gedrag, nooit een delict pleegt (jammer voor de simpele zielen die alles wat ze lezen aanzien als het evangelie, maar het is nu eenmaal mijn taak de zuivere rede te bewaken. Waarvoor mijn excuses).


5.1 Enkele belangrijke criminologische theorieën.


De anomietheorie van Merton


Volgens Merton is er anomie wanneer in de samenleving niet iedereen dezelfde kansen heeft om de doelen te bereiken die maatschappelijk gezien succesvol worden geacht. Vooral in de lagere sociale klassen en onder allochtonen is sprake van anomie. Voor adolescenten uit die groepen lijkt het gebruik van onwettige middelen de enige mogelijkheid om iets te bereiken.


Anomie leidt echter niet bij iedereen tot crimineel gedrag. Het individu kan zich neerleggen bij de toestand van anomie, of zoeken naar andere, wettige middelen om zijn doelen te bereiken. Diegenen die zich erbij neerleggen zullen eerder geneigd zijn verslaafd te raken aan alcohol of drugs.


Uit deze theorie zouden we kunnen afleiden dat een kind voor de leeftijd van veertien jaar nog niet erg gevoelig is voor een gebrek aan kansen. Pas in de midden-adolescentie (14-17 jaar) en vooral in de laat-adolescentie (17-24 jaar) bereiken de frustraties een hoogtepunt. Dit zou veel van de piek in delinquent gedrag en van drugs- of alcoholgebruik gedurende deze fasen verklaren.


De sociale controle-theorie van Hirschi


Volgens deze theorie is crimineel gedrag een van de vele mogelijke manifestaties van een gebrek aan zelfcontrole. Het gaat hier niet zozeer om de vraag waarom delinquenten delicten plegen, maar waarom normale mensen het niet doen. Het belangrijkste mechanisme dat mensen ervan weerhoudt om delicten te plegen is de zelfcontrole. Een gebrek aan zelfcontrole uit zich in de tendens om de behoeften onmiddellijk te willen bevredigen, zonder rekening te houden met de gevolgen op de langere termijn.


Zelfcontrole wordt geleerd in de opvoeding. De externe controle door de opvoeders moet worden geïnternaliseerd. Zelfcontrole moet worden aangeleerd vóór de leeftijd van acht jaar. De internalisatie komt tot stand als de opvoeders het kind voortdurend en nauwlettend in het oog houden en ongewenst gedrag consequent wordt bestraft. Hierbij geldt als belangrijke voorwaarde dat er een sterke affectieve band is tussen de opvoeders en het kind.


Normen en waarden worden via disciplineringstechnieken aangeleerd. Men onderscheidt technieken die gebaseerd zijn op macht en technieken waarbij meer gebruik wordt gemaakt van argumentatie. Het zal duidelijk zijn dat internalisatie of het zich eigen maken van normen en waarden vooral tot stand komt bij goede argumentatie door de opvoeders. Duidelijke regels, het waarom ervan uitleggen, zelf het voorbeeld geven en rechtvaardig optreden zijn essentieel voor een goede disciplinering van het kind.


De neiging tot criminaliteit leidt tot daadwerkelijk delinquent gedrag in het samenspel tussen een gebrek aan zelfcontrole, sociale controle en de gelegenheden die zich voordoen. Dat een gebrek aan zelfcontrole in verband staat met crimineel gedrag wordt bevestigd door onderzoek waarin werd aangetoond dat delinquenten ook vaker betrokken zijn bij ongevallen.


De radicale criminologie


De focus ligt hier op tegengestelde belangengroepen en op de wijze waarop de wetten tot stand komen. Er kan namelijk sprake zijn van criminalisering van bepaalde groepen omdat men hen onder controle wil houden. Er is geen sociale consensus over normen en waarden. Voor sommige groepen is criminaliteit een vorm van overleven, bijvoorbeeld in achterstandswijken met veel werkloosheid. Er kan hierover een soort morele paniek ontstaan waarbij steeds harder wordt opgetreden.


Volgens deze theorie is geen enkele daad intrinsiek crimineel (vandaar het radicale gezichtspunt). Het sociaal oordeel over gedrag van anderen bepaalt of dat gedrag al of niet crimineel is. Dit varieert in de tijd en naargelang van de omstandigheden. Tachtig jaar geleden zaten de rijksinrichtingen vol met boerenknullen die konijnen hadden gestroopt of aardappelen op het veld hadden geroofd en op last van de plaatselijke baron of van een herenboer pakte de veldwachter hen op voor langdurige plaatsing in een ‘verbeteringsgesticht’. Nu zitten die inrichtingen vol met allochtonen die in de grote steden te veel overlast bezorgen aan middenstanders en burgers die in hun broek doen als ze hangjongeren zien.


Gedrag wordt gecriminaliseerd door processen van sociale waarneming en reacties. De meeste jongeren plegen wel eens een delict, maar slechts weinigen worden als delinquent bestempeld. Is dat laatste wel het geval, dan gaan ze vaak door met crimineel gedrag. Volgens de radicale criminologie bestaat er niet zoiets als een criminele carrière. De meesten willen gewoon een normaal burgerlijk leven. U weet wel: huisje-boompje-beestje.


Het zijn in deze tijd vooral de allochtone jongeren die de stempel delinquent krijgen opgeplakt. Hierdoor is er een voortdurende, selectieve aandacht voor alles wat er bij hen misgaat (bij de moord op een 17-jarige jongen in het Brusselse Centraal Station zeiden de talrijke getuigen dat de daders van Noord-Afrikaanse origine waren; het bleken Polen te zijn (achteraf hoorde ik mensen in Brussel zeggen dat ze het heel jammer vonden dat de daders geen Marokkanen waren ...). Die allochtone jongens gaan zich gedragen conform de perceptie die over hen heerst. De politie en de bevolking zal alerter reageren. Er is veel achterdocht. Deze jongeren gaan zichzelf als afwijkend zien en gaan zich afzetten tegen de dominante samenleving. Het gevolg hiervan is dat allochtonen inderdaad veel crimineler zijn dan autochtone jongeren, maar dit wordt voornamelijk in de hand gewerkt door de wijze waarop zij in de samenleving worden beleefd.


We kunnen er daarom niet genoeg de nadruk op leggen hoe belangrijk het is de feiten onder ogen te zien. We moeten blijven benadrukken dat als 7% van de allochtone jongeren door de politie op een delict wordt betrapt, 93 % niet is betrapt geworden. Of dat als 40% van hen mislukt op school, 60% wel slaagt ondanks de weinig stimulerende omstandigheden waarin zij opgroeien. Ik pleit er echter wel voor om de groep die zich sociaal onaangepast gedraagt en belangrijke normen overschrijdt, consequent aan te pakken omdat we op die manier de morele paniek in de samenleving kunnen beteugelen. Hierover later meer.


De media, de politie en het gerechtelijk apparaat creëren mede het maatschappelijk probleem. Hun reacties zijn het gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen die angst inboezemen en gevoelens van onveiligheid aanwakkeren. Dan wordt een zondebok gezocht (de allochtonen), maar aan structurele problemen (achteruitstelling, gebrek aan kansen) wordt niet of onvoldoende gewerkt. We mogen echter wel verwachten dat allochtonen er alles aan doen om hun sociale positie te verbeteren. Bij sommige etnische minderheidsgroepen is dit nooit een probleem geweest. Als een Marokkaanse of Turkse jongen heel veel spijbelt en geen moeite doet om de Nederlandse taal goed te leren draagt hij de volle verantwoordelijkheid voor zijn lot.


Een klassiek voorbeeld van overdreven maatschappelijke reacties is de ontzetting die ontstaat over het verschijnsel ‘tasjesroof’. Dat lijkt vooral een zaak te zijn van allochtonen. Er ontstaat een veralgemeend gevoel van onveiligheid, van gebrek aan respect bij de allochtonen voor de wet. Deze dieven vertegenwoordigen al wat in onze maatschappij verkeerd gaat. De wet wordt verscherpt, er komt meer politie en er is scherper toezicht (vooral op die allochtonen, waardoor het aantal daders die betrapt worden voor andere delicten, sterk toeneemt). De vraag is echter hoeveel allochtone jongeren zich schuldig maken aan tasjesroof.


Tasjesroof vind ik persoonlijk een heel zwaar misdrijf omdat de slachtoffers, vaak oudere dames, er voor de rest van hun leven een trauma van overhouden. Dat moet zeker zwaar bestraft worden. Maar in de publieke ruimte moet er veel meer aandacht uitgaan naar de moeilijke situatie waarin veel allochtone jongeren zich bevinden en wat we daar met z’n allen aan kunnen doen.


Ik kan dit met een persoonlijke ervaring illustreren en daarmee eindig ik deze paragraaf over de radicale criminologie. In een gesprek met een groep Marokkaanse jongens hadden we het over waarden en normen. Zij vertelden dat hun waarden en normen niet zo verschillend zijn van de westerse. Een gaf als voorbeeld dat hij in de tram opstond op zijn plaats vrij te maken voor een oudere dame. Zij keek hem echter misprijzend aan en weigerde daar te gaan zitten.


5.2 De casuïstische verklaring


Crimineel gedrag kan, zoals we hierboven hebben gezien, op zeer uiteenlopende wijze worden verklaard. Deze verklaringen zijn daarom niet tegengesteld aan elkaar. De verschillen vloeien voornamelijk voort uit een andere focus waarbij telkens andere variabelen of interacties tussen variabelen worden onderzocht. Menselijk gedrag is een zeer complex verschijnsel en er is een oneindigheid aan causale factoren die een oneindigheid van verklaringen kunnen opleveren. We zouden hieruit concluderen dat geen enkele verklaringstheorie de volle waarheid bevat, of nog sterker: dat we uit de bestaande verklaringstheorieën met betrekking tot menselijk gedrag geen enkele conclusie kunnen trekken. Als dit laatste juist is, dan kunnen we het beleid nergens op baseren.


Waar moeten we dan de wijsheid halen om onze aanpak of de behandeling van jeugdige criminelen op te funderen? Een mogelijkheid biedt een fenomenologische benadering, waarin we zo open mogelijk naar het verschijnsel crimineel gedrag kijken. Ik noem dit de casuïstische benadering. Om gedrag van een jeugdige crimineel te verklaren gaan we zo onbevooroordeeld mogelijk zijn situatie observeren. Veel gesprekken met de jongere zelf en met belangrijke personen uit zijn omgeving, alsook activiteiten samen met de jongere, moeten ons in staat stellen meer en meer inzicht te verwerven in de omstandigheden waarin het delinquent gedrag tot stand kwam, alsook in de motiveringen en de frustraties die een rol hebben gespeeld. We laten als het ware de situatie zelf de verklaring geven. Elk nieuw contact of alle informatie die wordt toegevoegd aan het beeld dat we over die jonge delinquent en zijn omgeving hebben, kan aanleiding zijn om onze verklaring te wijzigen of bij te stellen. De verklaring is in feite niets anders dan een zo goed mogelijk opgebouwde impressie. Door onze impressie voortdurend te toetsen aan de spelers in het veld, horen we van hen of onze verklaring al dan niet klopt. Objectieve waarnemingen en subjectieve gevoelens over en weer geven een totaalimpressie van het delinquente gedrag en hoe dat is veroorzaakt. Onze verklaring wordt niet gereduceerd tot enkele oppervlakkige en objectief meetbare verbanden, maar is het resultaat van de confrontaties tussen alle participanten. Deze verklaring  is nooit definitief.


Het is bij deze benadering niet mogelijk in het algemeen een verklaring te geven van crimineel gedrag bij jongeren. Voor elke jongere moeten we als het ware een nieuwe verklaringstheorie uitvinden. Om die reden heb ik in mijn vakboeken veel aandacht besteed aan gedetailleerde gevalsbeschrijvingen,  zodat de lezer zelf zijn impressie kan opbouwen om het gedrag te verklaren. Bij deze strategie is het mogelijk enkele richtlijnen te geven om zo goed mogelijk de impressie van het verschijnsel op te bouwen. Inzicht in mogelijke risicofactoren, in relevante leerprocessen, in sociale en culturele invloeden bieden een leidraad om over door te vragen en om te weten waar onze waarnemingen op gericht moeten worden. In deze zin maakt de casuïstische benadering gebruik van alle voorhanden verklaringstheorieën, maar we blijven openstaan voor alle informatie die niet klopt met deze verklaringen en die ons daarom dwingt ons inzicht bij te stellen.


Het grote voordeel van een open houding waarbij elke casus zo breed en zo onbevooroordeeld mogelijk wordt bestudeerd, is dat de rechtstreeks betrokkenen een stem hebben in de constructie van de verklaring. Zij kennen hun eigen situatie natuurlijk het best, maar de deskundige brengt alle informatie samen zodat de betrokkenen geconfronteerd worden met tegenstrijdige gegevens totdat de logica weer zichtbaar wordt. De deskundige beschikt ook over een eigen theoretisch raamwerk, zodat hij de betrokkenen kan helpen ook naar andere aspecten van hun leefsituatie te kijken en op die manier zelf meer inzicht verwerven in het ontstaan van hun gedrag. Deze vorm van interactieve diagnostiek is daarom een zeer belangrijk onderdeel van het behandelingsproces (een belangrijk argument om de diagnosticus ook de behandelaar te laten zijn).


In deze paragraaf dus geen nieuwe verklaringen over jeugdcriminaliteit. Alleen een oproep om elke casus steeds opnieuw zo zorgvuldig mogelijk te leren kennen alvorens tot behandeling over te gaan.



5.3 Is crimineel gedrag een stoornis?


Als criminaliteit een stoornis is, zou dit vergaande consequenties hebben. Straf is uit den boze; de doodstraf een immorele daad. In het verleden werden psychiatrische patiënten in gevangenissen gestopt en nu zouden we in feite nog steeds hetzelfde doen. Als criminelen gestoorden zijn dan horen ze thuis in behandelingsinstituten. 


Jonge criminelen zouden niet blij zijn met een dergelijke ontwikkeling. Een gevangenisstraf is duidelijk en overzichtelijk. Psychiatrische opname geeft hen een etiket van gek en de opname kan voor onbepaalde duur zijn.


Het zou onzinnig zijn om alle vormen van criminaliteit op één hoop te gooien. Ook moeten we preciezer definiëren wat een stoornis is. Om de vraag of crimineel gedrag een stoornis is te kunnen beantwoorden moeten we weten op basis van welke criteria gedrag als gestoord wordt beschouwd. In de psychiatrie worden de volgende criteria gehanteerd: het gedrag is afwijkend van de sociale norm, het gedrag veroorzaakt leed bij de persoon zelf en/of bij anderen, het gedrag is het gevolg van een biologische/neurologische afwijking en het is niet het resultaat van een vrije wilsbeschikking, behandeling is noodzakelijk of het gedrag valt onder de psychiatrische classificatie van stoornissen. Op basis van deze criteria is er nauwelijks verschil te ontdekken tussen crimineel gedrag en gestoord gedrag. Dit zou er voor pleiten alle criminelen in behandeling te nemen in plaats van hen te straffen met opsluiting.


Het probleem is echter dat de mens, ook de crimineel of de psychiatrische patiënt zich niet zomaar gedraagt als een robot op bepaalde inwendige of sociale prikkels zonder dat de vrije wil een rol speelt. Als we het crimineel gedrag verklaren op grond van biologische kenmerken, van sociale omstandigheden of van de verleden ervaringen, dan zijn er duizenden kinderen met dezelfde biologische kenmerken of genetische aanleg die hetzelfde ervaren en helemaal niet crimineel van gedrag zijn. De beslissing om een misdaad te begaan is altijd voor een (doorslaggevend) deel het resultaat van de vrije keuze van het individu. Dit is geen alles-of-niets kwestie: die vrije keuze wordt bevorderd door de predispositie en/of de ongunstige levenservaringen en omstandigheden. Niemand kan puur en alleen uit vrije wil handelen, en niemand handelt puur en alleen op grond van factoren die buiten zijn controle vallen.


In feite is dit laatste evident: de meeste mensen onder ons zullen nooit iemand anders verwonden, zomaar, of omdat we hem willen beroven (*). Zelfs bij hevige conflicten zullen de meeste mensen de anderen niet slaan. Wie in staat is een ander te vermoorden of zwaar te verwonden moet in zekere zin een gestoord iemand zijn. Maar die mens heeft ook nog een eigen vrije wil.


Hoe moeten we nu die gewelddadige criminelen aanpakken? Zij vormen een gevaar voor onze medemensen. In tijden van oorlog, als het land door een vijandelijk leger wordt aangevallen, is het de plicht van een militair de vijand te doden. Die vijand kan in het gewone leven een brave huisvader zijn, goed opgeleid en hij zou geen vlieg kwaad doen. Toch is het onze morele plicht die vijand te doden. Die vijandelijke soldaat is door de omstandigheden gedwongen ons land aan te vallen, maar er blijft nog een stukje vrije wil over. Hij kan weigeren, meestal op straffe van de doodstraf, anderen geweld aan te doen. Hij doet dat echter niet. Voor ons staat een militair die een groot gevaar is voor onze medemensen, ook al is hij een brave huisvader onder andere omstandigheden. Als het onze plicht is deze man te doden, waarom zouden we onze medemensen niet mogen verdedigen tegenover het geweld in onze eigen samenleving. We zouden ook de oorlog kunnen verklaren aan het geweld in onze samenleving en alle recidiverende volwassen gewelddadige criminelen laten inslapen.


DIt laatste voorstel is een gedachtenexperiment. Het aantal geweldsdelicten waarvan onschuldige burgers het slachtoffer zijn is, zoals we eerder hebben aangetoond, zeer gering. Niet veel criminelen zouden in aanmerking komen om te doen inslapen en het afschrikkingselement zou wellicht erg groot zijn. Het stukje vrije wil dat bij deze groep criminelen altijd nog een rol speelt zou hen in de goede richting kunnen laten evolueren als ze weten wat de prijs is van hun gewelddadig gedrag.


Een ander voorstel zou zijn dat deze criminelen in behandelingsinstituten worden opgesloten en dat ze nooit meer over hun volledige vrijheid kunnen beschikken. Met geavanceerde elektronische apparatuur zouden ze onder continu toezicht staan. Vanuit de gedachte dat gevaarlijke criminelen altijd voor een deel gestoord zijn is gevangenisstraf uit den boze: ze moeten behandeld worden, maar omdat ze een gevaar zijn moet de maatschappij effectief tegen hen worden beschermd.


Er zal nog veel onderzoek gedaan moeten worden om meer inzicht te verwerven in de factoren die tot een predispositie voor crimineel gedrag leiden. Alhoewel de verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag voor een gedeelte altijd bij het individu gelegd moet worden, want hij heeft een vrije wil, staat het evenzeer vast dat criminelen tegelijkertijd het slachtoffer zijn van de risico’s die ze tijdens hun opvoeding en ontwikkeling hebben gelopen.


(*) Deze bewering is niet helemaal correct: in tijden van oorlog kunnen militairen, die uit de beste gezinnen komen en die nooit fysiek geweld hebben gebruikt, tot de wreedse misdaden overgaan, bijvoorbeeld als ze zich onder grote dreiging bevinden in een gebied waar guerillastrijders enkele van hun strijdmakkers hebben doodgemarteld.


TERUG NAAR OVERZICHT


HOME