https://www.ministrando.org/sitemap.xml.gz

 Deradicalisering van jonge jihadisten: een orthopedagogische visie

De komende jaren zullen talloze nutteloze initiatieven voor deradicalisering van moslimjongeren door de landelijke overheid en de Europese Unie worden gesubsidieerd. Het is een illusie te denken dat extremisten zich zullen laten beïnvloeden door westerlingen of door moslims die hun handlangers zijn geworden. Hieronder wil ik een aantal aanbevelingen ontwikkelen op basis van mijn klinische ervaring als orthopedagoog. Daarna volgen enkele aanbevelingen voor de overheid.


Aanbevelingen voor de aanpak van geradicaliseerde jongeren

Om vragen over radicalisering van moslimjongeren te beantwoorden is helaas slechts weinig onderzoek onder die jongeren zelf voorhanden. In de media en ook in de politiek wordt een te simpel beeld opgehangen van de jonge jihadisten. Vaak speelt sensatiezucht en angst voor teruggekeerde, zwaar getraumatiseerde jihadisten een rol, terwijl het gaat om een zeer beperkte groep en de teruggekeerden gaan meestal niet door met hun gewelddadig gedrag. Er is dus meer onderzoek nodig om de oorzaken en de gevolgen van radicalisering beter in kaart te brengen. De onderzoekers zullen vooral met de jihadisten zelf in contact moeten komen om bij hen en bij diegenen die met hen in relatie staan precieze informatie op te halen.

Op basis van mijn klinische ervaring (ik heb een paar honderd moslimgezinnen thuis bezocht, sommige meerdere keren gedurende een lange periode) en de wetenschappelijk kennis die nu voorhanden is, kan ik het volgende aanbevelen voor de aanpak van geradicaliseerde jongeren:

1. Jihadisten die oorlogsmisdaden hebben gepleegd, zoals executies, martelingen en onthoofden van gegijzelden, moeten zwaar gestraft worden, zo mogelijk met een levenslange gevangenisstraf.

2. Getraumatiseerde jihadstrijders moeten bij terugkeer psychiatrisch onderzocht en behandeld worden. Zij blijven onder toezicht zolang de specialisten het nodig achten. Binnen de reclassering wordt een speciale eenheid opgericht die de verantwoordelijkheid krijgt over het opvolgen van deze jihadisten. Deze eenheid zal nauw samenwerken met wetenschappelijk onderzoekers.

3. Opsporen van landelijke en internationaal opererende rekruteringsnetwerken moet een belangrijke prioriteit blijven.

4. Elk land moet de mogelijkheid scheppen om zelf imams op te leiden in plaats van imams te importeren. Om het wantrouwen weg te nemen moet de regering het initiatief in handen geven van de moslimexecutieve en de opleiding onderwerpen aan de gebruikelijke onderwijsinspectie.

5. Bevorderen van de dialoog tussen de verschillende religies en met het humanisme.

6. Een goede samenwerking stimuleren tussen onderzoeksinstituten die radicalisering en terrorisme tot studieobject hebben en de ministeries die bevoegd zijn om extremisme en terrorisme te bestrijden. De onderzoekers moeten prioriteit geven aan contacten met geradicaliseerde jongeren en met mensen uit hun omgeving, om op die manier voldoende gegevens te verzamelen over de oorzaken, de verklaringen en mogelijke aanpak van het radicaliseringsproces. De subsidies voor die onderzoeksinstituten mogen niet afhankelijk zijn van een politiek-correcte ideologie (een vrijwel onmogelijke voorwaarde bij het links tuig dat de faculteiten sociale wetenschappen bevolkt….).

7. Het aanbieden van programma’s voor jongeren die risico lopen geradicaliseerd te worden. Door het aanbieden van positieve rolmodellen uit de eigen gemeenschap en door hen sociaal en politiek mondiger te maken. Die rolmodellen krijgen bijvoorbeeld een training om extremistische interpretaties van de islam te weerleggen. Ook leeftijdgenoten kunnen getraind worden om een goed rolmodel te zijn, om hun zelfvertrouwen te verbeteren en om een leiderschapspositie in te nemen, zodat ze kwetsbare moslimjongeren van radicalisering kunnen afhouden.

In de gevangenis moslims lessen geven om de koran beter te leren interpreteren en actieve participatie aan die opleiding als voorwaarde stellen om vervroegd vrij te komen. Radicale ideeën en een verwrongen beeldvorming van de jihad kunnen aldus worden tegengegaan. 

8. Het belangrijkste is dat vanuit de moslimgemeenschap zelf actie wordt ondernomen om radicalisering tegen te gaan en om teruggekeerde jihadisten op te vangen om hun integratie te bevorderen. In die gemeenschap moeten mensen worden gezocht die aan de bovenstaande aanbevelingen vorm en inhoud geven. Deze personen worden voor hun opdrachten getraind en ondersteund via opleiding en counseling. Bij dit laatste moeten de wetenschappelijke instituten een belangrijke rol spelen.

Deze aanbeveling strookt met mijn orthopedagogische visie over het creëren van ’netwerken van solidariteit’ in de wijken. De deelnemers aan deze netwerken zoeken de jongeren actief op en laten hen aanvoelen dat zij om hen geven. Dit kunnen familieleden zijn, buren, gepensioneerde leerkrachten, werkgevers, en anderen. De jongeren worden geholpen bij hun opleiding, het vinden van een bijbaantje of werk en deelname aan sportclubs. Deze netwerken kunnen ook betere relaties tussen de autochtone en allochtone gemeenschap stimuleren.

9. Last but not least, zal het succes van de aanpak afhankelijk zijn van internationale afspraken en acties om in de islamitische landen vrede en voorspoed te brengen. Hier ligt de mogelijkheid om jonge jihadisten een positief alternatief te bieden. Een voorbeeld hiervan zou bijvoorbeeld zijn om hen te betrekken in de heropbouw van Syrië. De jonge jihadisten, maar ook andere moslimjongeren, zouden gerecruteerd kunnen worden voor projecten in het kader van het ontwikkelingswerk.


Er zou ook gedacht kunnen worden aan een Europees vredeskorps, dat als een soort vreemdelingenlegioen ingezet kan worden voor de vrede en voor de heropbouw van landen in het Midden-Oosten en Afrika. Indien het vredeskorps op Europese schaal wordt georganiseerd, kan dit een oplossing bieden voor de hoge werkloosheid onder allochtone jongeren. Niet alleen hoog opgeleide jongeren hoeven hiervoor in aanmerking te komen, maar ook drop-outs zouden na een korte praktijkgerichte opleiding ingezet kunnen worden. Als dit zou lukken wordt een belangrijke bron van frustratie weggenomen en kunnen de allochtonen een gewaardeerde bijdrage leveren aan de samenleving. Geef hen de verantwoordelijkheid voor een geslaagde Arabische lente! 


Een multisystemisch orthopedagogisch deradicaliseringsprogramma

Naast een strafrechtelijke interventie, bedoeld om na te gaan of er strafbare feiten gepleegd zijn en om het Wetboek van Strafrecht desgevallend toe te passen, moeten de gewelddadige geradicaliseerde moslimjongeren gestimuleerd worden om zich te integreren in onze samenleving of om op een constructieve wijze mee te werken aan de opbouw van islamitische landen. Om dit doel te bereiken stellen we een multisystemisch orthopedagogisch deradicaliseringsprogramma voor, dat hieronder summier wordt beschreven.

1 Integratie wordt het best bereikt als de jongere (a) bindingen heeft met ’eerzame’ burgers die onze wetten respecteren, (b) een opleiding volgt of werk heeft en (c) en zich kan identificeren met de waarden en normen van de samenleving waarin hij leeft.

2 Eerst en vooral moet het vertrouwen van deze jongeren worden verworven. De programmaleider en al zijn medewerkers zullen in een eerste fase gesprekken voeren met geradicaliseerde jongeren. De basishouding is er een van respect en coöperatie. Doel is de visie en de ervaringen van de jongeren zelf zo goed mogelijk te leren kennen.

3 In tweede instantie worden in overleg met de jongere, mensen in zijn omgeving gezocht waarmee de jongere een zekere band heeft of die iets willen betekenen voor jongeren als hij. Ook deze personen worden met respect geïnterviewd. Met hen wordt gedurende het gehele programma contact onderhouden in een geest van solidaire samenwerking.

4 Op basis van deze interviews door alle medewerkers wordt een plan van aanpak opgesteld. Dit plan zal multisystemisch zijn: wat moet er veranderen bij de jongen zelf en wat moet hem worden aangeboden, qua opleiding bijvoorbeeld? Hoe kunnen de ouders en andere familieleden worden ondersteund om de jongere gunstig te kunnen beïnvloeden? Wie in de buurt kan helpen om de jongere aan een bijbaantje of aan werk te helpen? Welke anderen, bijvoorbeeld sportcoaches, kunnen zorgen voor een zinvolle vrijetijdsbesteding? Hoe kan het best samengewerkt worden met de plaatselijke imams? Welke initiatieven kan de lokale overheid nemen om de doelen van het programma te helpen realiseren?

5 Voor elke jongere wordt een geïndividualiseerd plan van aanpak opgesteld en op gang gebracht.

6 De medewerkers, waaronder een gedragswetenschapper, evalueren tweewekelijks hun ervaringen met de plannen van aanpak. Deze plannen worden zonodig bijgesteld. Een belangrijk aandachtspunt bij de aanvang is wat effectief is en wat niet om het vertrouwen van deze jongeren te winnen en een samenwerkingsrelatie te smeden.

7 De medewerkers van het programma zullen in samenwerking met de jongeren en de volwassenen die hechtingsfiguren geworden zijn, in de wijken ’netwerken van solidariteit’ opbouwen. Deze netwerken zijn bedoeld ter ondersteuning van alle jongeren die gemarginaliseerd dreigen te raken en/of kwetsbaar zijn voor radicalisering.

8 De netwerken van solidariteit gaan een eigen leven leiden en elkaar stimuleren zodat binnen de samenleving op buurtniveau een mentaliteit ontstaat van solidariteit met de meest kwetsbaren.


Kostprijs van dit programma: de kosten zijn beperkt omdat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande diensten en vrijwilligers op buurtniveau meer en meer hun verantwoordelijkheid opnemen. Het gaat erom dat de beleidsvoerders de juiste prioriteiten stellen en dat mensen worden gemobiliseerd om in hun eigen omgeving jongeren die gemarginaliseerd dreigen te raken, te betrekken in het reilen en zeilen van de wijk. De belangrijkste taak van de programmaleider en van zijn medewerkers is continu de dialoog aan te gaan met sleutelfiguren in de wijk en uiteraard met de jongeren en hun familie. Die dialoog levert de bouwstenen van het deradicaliseringsprogramma, die op hun beurt de elementen zijn van de wetenschappelijke procesevaluatie.

In dit orthopedagogisch programma doen we een beroep op de solidariteit van mensen in de omgeving van de jongere. Zij kunnen het best invloed uitoefenen. De hulpverleners zijn bemiddelaars die de reële behoeften van de jongere koppelen aan het mogelijke aanbod in de wijk en die precies evalueren wat werkt en wat niet werkt. Op deze wijze willen we proberen de deradicalisering zoveel en zo goed mogelijk wetenschappelijk te onderbouwen. In mijn visie is wetenschap bedoeld om onze verantwoordelijkheid in de gewone dagelijkse omgang zo goed mogelijk te kunnen opnemen. In bovenstaand programma zal dit vanuit de basis, - de jongeren zelf en hun directe omgeving -, worden opgebouwd.

lees ook: een school voor terroristen


OVERZICHT

   © Juliaan Van Acker 2024