https://www.ministrando.org/sitemap.xml.gz

armoede en criminaliteit 

recentKinderbescherming en economische groei (kanttekening nr. 12)

Ref. Weatherburn, D. & Lind, B. (2001). Delinquent-prone communities. Cambridge: Cambridge University Press

Als in een buurt 1000 arme gezinnen erbij komen, dan zullen er 141 jonge criminelen bij komen.

Als in een buurt 1000 gezinnen erbij komen waar de kinderen verwaarloosd of mishandeld worden, dan zullen in die buurt er 256 jonge criminelen bij komen.

Dit zijn de nuchtere cijfers van wetenschappelijk onderzoek. Wat zegt dit over arme mensen? Daar gaat deze studie over.

SAMENVATTING

De criminaliteit kan gevoelig dalen als we er in slagen het aantal gezinnen waar de kinderen worden verwaarloosd of mishandeld te verminderen. Aangezien verwaarlozing en mishandeling in sterke mate in verband staan met armoede zou armoedebestrijding voorrang moeten hebben. Het stimuleren van economische groei zal echter niet tot de gewenste effecten leiden als de meest kwetsbare gezinnen niet worden bereikt. Dit zijn vooral gezinnen waar de ouder langdurig werkloos is en waar ook veel sociale stress is door het ontbreken van een ondersteunende partner, door depressiviteit en sociaal isolement. Er is dus meer nodig dan economische groei. De ouders van deze gezinnen moeten werk kunnen vinden zonder dat de kwaliteit van de zorg voor de kinderen erop achteruit gaat. Werkende ouders moeten kun kinderen in betaalbare en kwaliteit biedende kinderopvangcentra kunnen onderbrengen. Niet werkende alleenstaande moeders moeten kunnen rekenen op stipt betaalde alimentatie.

De overheid moet maatregelen nemen om concentratie van de armste gezinnen in bepaalde wijken tegen te gaan, bijvoorbeeld door in die wijken werkgelegenheid te creëren. Op die manier wordt vermeden dat er kinderen opgroeien die zelden of nooit een volwassene ontmoeten die werk heeft.

Naast de maatregelen om economische stress tegen te gaan moet ook geïnvesteerd worden in het sociaal kapitaal van de buurt. Vooral diensten die op lokaal niveau worden bestuurd zijn hier van belang. Het is geen verspilling van overheidsgeld om allerlei diensten te verlenen die de integratie in de buurt verbeteren en de ouders en leerkrachten ondersteunen in de opvoeding van de kinderen.

Ten slotte kunnen gezinnen waar de kinderen groot risico lopen op een criminele carrière het best vroegtijdig worden geholpen. Om stigmatisering te voorkomen moet de dienstverlening of de interventie ingebed zijn in een netwerk van solidariteit die in de buurt aanwezig is, bijvoorbeeld door de jeugdhulpverlening en het maatschappelijk werk te integreren in de wijkschool.

I. Economische stress-theorieën

De kloof tussen arm en rijk wordt steeds groter. Vooral in stedelijke gebieden is er in bepaalde wijken een concentratie van armen en werklozen. In de klassieke criminologische theorieën wordt een verband gelegd tussen deze economische en sociale ontwikkelingen en een stijging van de criminaliteit, maar deze theorieën moeten we juist interpreteren. Het is wel degelijk juist dat in achterstandswijken er meer criminaliteit is. Criminelen die ernstige delicten plegen en de recidivisten komen vooral uit arme gezinnen. Als we echter naar de trends kijken in de criminaliteit dan is er geen verband tussen veranderingen in de economische omstandigheden en criminaliteit.  Bijvoorbeeld, tijdens de grote depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw was er geen stijging van de criminaliteit. De armoedebestrijding in de VS gedurende de jaren zeventig, had geen aantoonbare invloed op de criminaliteit. Een belangrijke argument tegen de economische stress theorie is dat de meeste delinquenten al op jonge leeftijd betrokken zijn bij delicten, dus lang voordat ze geconfronteerd worden met gebrek aan kansen en werkloosheid. De beste voorspellers voor toekomstig crimineel gedrag zijn namelijk:

- weinig vrije tijd samen met de vader besteed

- probleemgedrag op jonge leeftijd

- autoritaire ouders

- psychomotorische impulsiviteit

- laag gezinsinkomen

- lage niet-verbale intelligentie

- ouders met gebrekkige opvoedingsvaardigheden.

Onderzoek wijst erop dat ongunstige economische omstandigheden op indirecte wijze een invloed hebben op crimineel gedrag. Economische stress is er bijvoorbeeld oorzaak van dat ouders minder toezicht houden op hun kinderen, of de ouders treden hardvochtig op, ze zijn minder consequent en de hechting tussen ouder en kind wordt er ongunstig door beïnvloed.

Wat wordt bedoeld met economische stress: dit is een psychologische toestand voortkomend uit een vermoedelijk verband tussen factoren zoals werkloosheid en armoede en de motivatie van het individu om een misdrijf te plegen.

De “Strain theory” van Merton is een voorbeeld van een theorie die een verband legt tussen economische stress en criminaliteit. Volgens Merton worden in elke samenleving begerenswaardige doelen gedefinieerd en de wettelijke regels om die doelen te bereiken. Mensen die in ongunstige economische omstandigheden verkeren, ervaren een belangrijke afstand tussen hun sociaal geïnduceerde verwachtingen en de middelen om ze te vervullen. Die afstand verhoogt de kans om misdaden te plegen. Deze theorie wordt echter tegengesproken door de constatering dat delinquenten juist weinig aspiraties en lage verwachtingen hebben. Een andere tegenstrijdigheid is dat een stijging van het aantal misdrijven en de stijging van werkloosheid niet altijd samenvallen.

Volgens de “Social opportunity theory” van Cloward en Ohlin is delinquent gedrag een vorm van verzet tegen het gebrek aan kansen (en dus niet zozeer een middel om sociaal aanvaarde doelen te bereiken). Er moeten wel onwettige gelegenheden, zoals lidmaatschap van een gang, zijn om die doelen te bereiken. Jongeren worden lid van een gang om daar de sociale status te vinden die ze anders niet kunnen bereiken. Deze theorie verklaart dus niet alleen diefstallen, maar ook andere misdrijven. Maar waarom zijn er dan zoveel jongeren in economisch achtergestelde gebieden die niet delinquent worden? Ook hebben veel van die jongeren weinig aspiraties en hun sociale vaardigheden zijn vaak gebrekkig.

Volgens Cohen is de kans op mislukking op school groter bij jongeren uit arme gezinnen. Zij komen minder goed voorbereid op school: hun woordenschat is gering, ze hadden als kleuter geen passend speelgoed dat hun motorische en intellectuele ontwikkeling stimuleerde, ze hebben hun ouders nooit zien lezen, ze hebben niet geleerd stil te zitten om rustig een taak af te maken. Dit gevoel van te mislukken kan worden versterkt door stigmatisering vanwege de leerkrachten of vanwege leerlingen die wel succesvol zijn. Uiteindelijk gaan ze meer en meer optrekken met lotgenoten en ze creëren hun eigen sociaal systeem waarin de gangbare normen en waarden worden verworpen. Deze theorie wordt bevestigd door het onderzoek. Kinderen uit achterstandswijken doen het minder goed op school en zwakke schoolresultaten correleren sterk met crimineel gedrag van jongeren.

Volgens de sociale controle theorie van Hirschi is crimineel gedrag een gevolg van een gebrekkige binding tussen de jongere en de personen of instituties die aangepast gedrag aanmoedigen of die toezicht houden. Hirschi verwierp de stelling dat economische stress de kans op criminaliteit onder jeugdige vergroot. Hirschi heeft echter zijn onderzoek gebaseerd op self-report onderzoek en dit soort onderzoek betreft vooral geringe vormen van delinquent gedrag. Bij ernstige delicten zoals moord en autodiefstal is er wel een sterk verband met economische stress.

In de jaren zestig van de vorige eeuw kwamen onderzoekers tot dezelfde conclusie als Hirschi, dat er namelijk geen verband is tussen economische stress en criminaliteit. Zij gingen ervan uit dat de politie bevooroordeeld is en jongeren uit achterstandswijken eerder arresteert, of ze wezen op de zogenaamde witteboordencriminaliteit die vooral in de hogere sociale klassen zou voorkomen. Deze visie wordt weerlegd als ernstige misdrijven, zoals moord of inbraken, of misdrijven die altijd worden aangegeven, zoals autodiefstal, worden onderzocht, In deze gevallen is er een sterk verband met de economische stress waaronder de daders leven. Bij deze delicten spelen vooroordelen van de politie geen rol want het zijn de burgers die aangifte doen.

Alhoewel het verband tussen economische stress en criminaliteit erg geloofwaardig is, komt uit meer recent onderzoek een aantal tegenstrijdigheden naar voren:

(1) veel criminelen beginnen met hun crimineel gedrag lang voordat ze de arbeidsmarkt betreden. De meesten beginnen al rond de leeftijd van 14 jaar en het crimineel gedrag kan al met een zekere waarschijnlijkheid worden voorspeld op heel jonge leeftijd. Al deze studies wijzen er op dat economische stress alleen niet leidt tot crimineel gedrag.

(2) uit de stresstheorie volgt dat vooral vermogensdelicten in verband zouden staan met economische stress. Er is echter ook een verband tussen werkloosheid en het plegen van geweldsdelicten. We zouden kunnen zeggen dat deze criminelen uit  verzet tegen hun zwakke economische situatie tot daden van geweld komen.

(3) onderzoek naar het verband tussen inkomen en criminaliteit of tussen werkloosheid en criminaliteit is tegenstrijdig (nu eens wel een verband, dan weer niet). Er is wel een verband tussen inkomensongelijkheid en criminaliteit.

(4) Farrington e.a. (Cambridge study):  zij ontdekten een verband met werkloosheid bij diegenen die al een predispositie hebben voor criminaliteit.

Een eigenaardig verschijnsel is dat in bepaalde buurten de criminaliteit hoog blijft ondanks dat de bevolking in enkele jaren tijds volledig veranderd is. Het gaat om wijken die gekenmerkt worden door lage economische status, etnische heterogeniteit en geografische mobiliteit waardoor er geen kans is voor het ontwikkelen van informele sociale controle. De delinquenten geven hun eigen waarden door aan de volgende generatie bewoners. De vertrekkende criminelen worden vervangen door een nieuwe generatie criminelen zolang er voldoende jongeren binnenkomen die groot risico lopen op het ontwikkelen van crimineel gedrag. Doordat vooral arme en/of eenoudergezinnen in die wijken komen wonen, komen er kinderen bij die dat risico lopen.


II. De negatieve effecten van economische en sociale stress op ouderschap

2.1. Invloed van economische stress

De onderzoeksgegevens duiden erop dat de relatie tussen economische en sociale stress en criminaliteit eerder indirect is. De meeste delinquenten plegen hun eerste misdrijven lang voordat ze de arbeidsmarkt betreden en terwijl ze nog op school zitten. Het delinquent gedrag start bij de meesten al op 14-jarige leeftijd en voor die leeftijd is hun crimineel gedrag al voorspelbaar.

Veel studies tonen een sterk verband aan tussen economische stress en meldingen van kindermishandeling. Dit suggereert dat economische stress het risico op kindermishandeling en misbruik verhoogt (bijvoorbeeld is een verband aangetoond met tijdelijke financiële problemen). Kinderen uit arme gezinnen worden vaker in ziekenhuizen opgenomen voor ernstige verwondingen ten gevolge van mishandeling. Sommig onderzoek ziet een sterker verband tussen onvoldoende inkomen en verwaarlozing, dan met misbruik.

Er zijn weinig studies die in dit verband de kindermishandeling specificeren in verwaarlozing, mishandeling, seksueel misbruik., fysieke mishandeling, psychologische mishandeling (vooral het verband met verwaarlozing zou volgens sommige studies het sterkst zijn).

Is de geconstateerde relatie tussen economische stress en kindermishandeling een gevolg van het  feit dat arme gezinnen meer onder toezicht staan? Arme gezinnen worden door de autoriteiten beter in de gaten gehouden. Maar dit is zeker niet de enige verklaring. Armoede veroorzaakt vaak depressiviteit, vooral als de ouder er alleen voor staat en door niemand wordt ondersteund. Een depressieve moeder is minder verdraagzaam ten aanzien van probleemgedrag van haar kind en ze gaat er op een autoritaire, overcontrolerende wijze mee om. Ook het verband tussen armoede en druggebruik draagt bij tot een hoger risico op verwaarlozing en mishandeling.

Veel onderzoek wijst op een verband tussen economische stress, armoede of financiële problemen met gebrek aan betrokkenheid van de vader op de kinderen,  minder zorgzaamheid vanwege de moeder en meer gebruik maken van hardvochtige discipline, minder toezicht op de kinderen, minder ouder-kind binding.

Er is echter niet zomaar een eenduidig verband tussen armoede en verwaarlozing en misbruik. In arme Aziatische landen of in armoedige streken in Zuid-Europa zijn er daarom niet meer echtscheidingen of is er meer sprake van meer verwaarlozing. De gezinscohesie is daar sterker. Ook in Westerse landen is bovengenoemd verband slechts aanwezig onder bepaalde voorwaarden. Het verband is afhankelijk van hoe de ouders de armoede of het verlies van inkomen emotioneel beleven, bijvoorbeeld met angst, depressiviteit en/of frustraties. Die emoties zijn gerelateerd aan de verwachtingen die de ouders hebben. In een consumptiemaatschappij wordt armoede of verlies van inkomen anders beleefd en dat heeft effect of het gezinsleven en de opvoeding. We moeten dus kijken naar hoe economische omstandigheden effect hebben op de gevoelens of op het gevoel van welzijn van de ouders. Negatieve gevoelens zoals angst, depressiviteit en frustratie kunnen hun manier van opvoeden ongunstig beïnvloeden.


2.2. Invloed van sociale stress

Sociale stress wordt veroorzaakt als de ouder er alleen voor staat, door het hebben van veel kinderen, door depressiviteit, verslaving, het hebben van een gehandicapt of een gedragsgestoord kind, doordat de ouder over weinig probleemoplossingsvaardigheden beschikt, door gezinsconflicten, of doordat het gezin woont in een buurt met veel mobiliteit onder de bevolking en die gekenmerkt wordt door etnische heterogeniteit.

Bij grote gezinnen bijvoorbeeld is de kans op verwaarlozing, mishandeling of misbruik significant hoger.

Hoge mobiliteit in de buurt betekent dat er minder sociale ondersteuning is. In de Verenigde Staten zijn de traditionele netwerken van de zwarten ernstig verstoord door de verstedelijking en de exodus van de middenklasse uit de steden. In de huidige Europese situatie zouden bij bepaalde etnische groepen hun traditionele netwerken verstoord kunnen worden door een spreidingsbeleid om gettovorming tegen te gaan. Maar gettovorming heeft dan weer het nadeel dat de integratie in de Europese samenleving steeds moeilijker wordt. Duidelijk is dat als de middenklasse uit het getto vertrekt er een toenemende concentratie is van arme gezinnen; dit laatste is een belangrijke oorzaak van de stijgende criminaliteit in die buurten.

Het ontbreken van sociale ondersteuning versterkt de effecten van economische stress op kindermishandeling. Het sociaal netwerk van moeders die hun kinderen verwaarlozen of mishandelen is kleiner, ze kunnen minder personen aanduiden die belangrijk zijn in hun leven, ze hebben minder vrienden en verwanten waarmee ze in nauwe relatie staan,  en ze hebben met hen minder contacten.

Sociale ondersteuning in de vorm van goede en flexibele kinderopvang en betrokkenheid met de familie vermindert de kans op kindermishandeling. Ook materiële ondersteuning kan het risico op mishandeling verminderen.

Verwaarlozende moeders in twee-oudergezinnen vinden hun partner minder ondersteunend en hun relatie is minder bevredigend.

Ook de sociale structuur van de buurt speelt een rol: er is meer risico op mishandeling of verwaarlozing als de ouders er alleen voor staan, als de kinderen geen of weinig vriendjes in de buurt hebben, als er weinig of geen contact is tussen buren, als er weinig gebruik gemaakt wordt van buurtvoorzieningen en als de ouders de buurt als onaangenaam beoordelen.

De effecten van economische stress op kindermishandeling kunnen niet los worden gezien van de effecten van sociale stressoren en van sociale ondersteuning. Er is een interactie tussen economische en sociale stress. Het gaat om processen die elkaar beïnvloeden. Economische stress verhoogt de kans op scheiding en de scheiding heeft een ongunstig effect op het inkomen (vooral bij de moeders). Hierdoor ontstaat ook een concentratie in bepaalde wijken van arme en gescheiden gezinnen, waardoor de problemen van generatie op generatie worden doorgegeven.


III. Rolmodellen: ouders, broers en zussen versus leeftijdgenoten

Delinquent gedrag wordt het best voorkomen als het kind een goede emotionele band heeft met de ouders, als de ouders het gedrag van het kind regelen, afwijkend gedrag herkennen en dat gedrag op een consistente, maar liefdevolle manier straffen. Dit laatste wil zeggen dat niet het kind wordt gestraft, maar het gedrag van het kind. Het kind wordt niet als persoon afgewezen, maar men straft opdat het afwijkend gedrag niet meer zou voorkomen. De beste straf is overigens het onthouden van een beloning.

Een zwakke binding tussen ouder en kind en gebrek aan toezicht zijn twee belangrijke voorspellers van delinquent gedrag. Dit is vooral het geval als het kind wordt verwaarloosd, verworpen of mishandeld. Uit longitudinaal onderzoek over een periode van 40 jaar blijkt dat 10% van de misbruikte kinderen, 15% van de verwaarloosde en 29% van de verworpen kinderen als volwassenen een strafregister hebben tegenover 7% van de kinderen die in dat onderzoek volgens de maatschappelijk werkers liefhebbende ouders hadden. Hierbij moet worden opgemerkt dat de meerderheid van de mishandelde kinderen niet delinquent wordt.

Als verwaarlozing een belangrijke voorspeller is van delinquent gedrag moeten we ons als hulpverleners afvragen waarom ouders hun kinderen verwaarlozen en welke interventie hier het meest aangewezen is. Het gaat meestal om ouders die zelf als kind verwaarloosd zijn geweest en ook als volwassenen in hun huidige situatie door de samenleving "verwaarloosd" worden. Als hulpverlener moeten we deze ouders vooral ondersteunen, hen goed adviseren, concrete hulp bieden en hen vooral niet verder diskwalificeren.

Economische stress verhoogt de kans op gebrek aan binding, op gebrek aan supervisie en op een inconsistente discipline. Dit is vooral het geval als de ouders weinig sociale ondersteuning hebben. Er is bijvoorbeeld een onderzoek waarin werd aangetoond dat bij eenoudergezinnen met een laag inkomen de kinderen heel vaak 's avonds alleen weg mogen.

De conclusie is dat de effecten van economische stress op delinquentie worden bemiddeld door factoren als ouderlijke disciplinering en monitoring (weinig informele sociale controle).

Leeftijdgenoten spelen ook een belangrijke rol in het ontstaan van delinquent gedrag. Het is bekend dat de invloed van die leeftijdgenoten vooral negatief is als er weinig binding is met de ouders. De meeste delicten gepleegd door jeugdigen gebeuren samen met een medeplichtige. Dit betekent niet dat als niet-delinquente jongeren omgaan met delinquente vrienden ze ook delicten plegen; dat is afhankelijk van hun binding met de ouders. Hoe meer tijd samen met de gezinsleden wordt doorgebracht, hoe meer weerstand tegen invloed van slechte vrienden

Het is vooral het gedrag (zeggen hoe het moet, hoe ze het risico om betrapt te worden kunnen verminderen) van de slechte vrienden dat een rol speelt en niet zozeer hun attitudes.

In buurten met veel criminaliteit is er ook meer kans op delinquent gedrag van de jongeren omdat criminaliteit geen sociaal stigma oplevert, maar eerder statusverhogend werkt.

Over de invloed van een delinquente ouder of broer/zusis niet veel onderzoek verricht, maar er is wel bewijs voor: een klein aantal gezinnen brengt veel criminelen voort ( 62% van de jonge criminelen komt uit 16% van de gezinnen). De verklaring van dit verband is ofwel dat de kinderen eenzelfde genetische aanleg hebben, dat ze het crimineel gedrag van de andere gezinsleden imitateren, dat gezinsomgeving het risico op crimineel gedrag verhoogt (deze laatste verklaring lijkt het meest plausibel omdat in die gezinnen er veel hardvochtige en inconsistente discipline heerst).

IV. Het epidemie-model

Ouders die veel economische stress ondervinden zijn eerder geneigd om hun kinderen te verwaarlozen en/of te mishandelen of disciplineringsmethoden te gebruiken die hardvochtig zijn en inconsistent of inconsequent worden toegepast. Dit ouderlijk gedrag is er oorzaak van dat de kinderen meer met leeftijdgenoten gaan rondhangen en optrekken. In de mate dat deze leeftijdgenoten delinquent zijn wordt de kans op criminaliteit bij de kinderen van deze ouders ook groter. Hoe meer delinquente jongeren in de buurt, hoe meer kans dat jongeren die al een zeker risico lopen ook delinquent worden. In deze zin kan er in die buurten sprake zijn van een epidemie: de delinquenten en de risico-kinderen 'besmetten' elkaar.

Deze effecten worden gemilderd als ouders die met economische stress te maken hebben ondersteund worden binnen een sociaal netwerk. De effecten worden versterkt als dit sociaal netwerk ontbreekt of als er geen ondersteunende partner is, als de kinderen gedragsproblemen of ontwikkelingsstoornissen hebben of als de ouders zelf persoonlijke problemen hebben zoals drugverslaving of depressiviteit.

Er is sprake van een proces dat lijkt op een epidemie: het aantal jeugdige delinquenten in een wijk is afhankelijk van het aantal delinquente jongeren in die wijk, die elkaar als het ware ‘besmetten’: diegenen die vatbaar zijn voor delinquent gedrag (omwille van bovengenoemde variabelen) worden door contact met de delinquenten ook delinquent. Het aantal jeugdige delinquenten speelt een belangrijke rol in de epidemisch proces: vanaf een bepaalde graad wordt het aantal delinquenten exponentieel groter.

De buurt heeft dus een onmiddellijke en een indirecte invloed op de criminaliteit: indirect in de mate dat de effecten van economische stress op ouderschapspraktijken versterkt, respectievelijk gemilderd worden door een sociaal netwerk. Direct door het aantal actieve delinquenten waardoor er meer interactie is met jongeren die vatbaar zijn voor crimineel gedrag.


V. Preventie en beleid

Wat is de rol van de overheid om criminaliteit te voorkomen bij de kinderen van gezinnen die te kampen hebben met economische en sociale stress? Hier is veel discussie over: de ene partij wil af van alle overheidsbemoeienis, vooral in het privé leven; de andere partij vindt dat de overheid haar verantwoordelijkheid niet kan ontlopen. Feit is dat aan economische en sociale stress iets gedaan moet worden, wil men de criminaliteit verminderen. Maar welke interventies zijn effectief?

Het grootste probleem is dat effectieve programma's slechts effect hebben op de lange termijn. Daarom is zo'n beleid politiek gezien niet interessant. De meeste politici gaan liever mee met de waan van de dag en kiezen voor harde repressie. Dat repressie op de langere termijn tot nog meer criminaliteit leidt is velen een zorg. Alleen een echte staatsman kan een beleid waarmaken tegen de trends in, maar die op de lange termijn (als de staatsman al lang de laan is uitgestuurd door het gepeupel dat door het journaille wordt opgestookt) tot grote dankbaarheid van de bevolking zal leiden.

In de Verenigde Staten is de 'war on poverty' mislukt. Door meer uitkeringen toe te kennen, kwamen er meer eenoudergezinnen. Is dit nu een reden om uitkeringen af te schaffen? Is het niet beter om werkgelegenheid te creëren? Dit laatste is effectief als de juiste groepen worden bereikt en dat zijn vooral de langdurig werklozen. De meeste initiatieven bereiken echter deze groep niet of ze kunnen hen niet duurzaam aan het werk helpen.

Verminderen van economische stress

Vier beleidsmaatregelen lijken aangewezen, maar bij elke maatregel moet kritisch onderzocht worden wat werkt en wat niet werkt:

1. kinderopvang die ook voor arme gezinnen en eenoudergezinnen toegankelijk is

2. de alimentatie beter doen uitbetalen

3. mensen aan een baan helpen

4. de armoede in de wijk aanpakken

Vooral bij scheiding kunnen er bij de ouder die de zorg draagt voor de kinderen spanningen zijn tussen de eisen van het werk en de opvoeding van de kinderen. Deze spanningen brengen vooral risico's teweeg als de ouder slecht opgeleid is, psychische problemen heeft, verslaafd is, veel kinderen heeft en weinig of niet ondersteund wordt door een partner.

Het is naïef om te veronderstellen dat belastingvoordelen voor thuisblijvende ouders het verlies aan inkomen kan compenseren. Die ouders hebben ook minder sociale status en ze hebben minder sociale contacten.

Het is ook eenzijdig om alleen kinderopvang in erkende kinderdagverblijven te subsidiëren. Ook grootouders, familie, buren, initiatieven van groepen ouders om samen voor de opvang te zorgen zijn belangrijke en vaak zeer goede alternatieven. Er moeten daarom flexibele en aangepaste subsidiëringsvormen ontwikkeld worden.

Er moet ook worden gewaakt over de kwaliteit van de kinderopvang. Dit wordt gewaarborgd als cognitieve vaardigheden van de kinderen verbeterd worden, als storend en agressief gedrag effectief wordt aangepakt en als de ouders advies en hulp krijgen om hun kinderen beter op te voeden.

De laag opgeleide ouder die er alleen voor staat komt makkelijk terecht in een armoede-valkuil: of zij nu werk zoekt of van de bijstand leeft, het maakt niets uit omdat zij in beide gevallen heel arm blijft. Daarom is het belangrijk dat de staat ervoor zorgt dat de partner de alimentatie betaalt. Het aantal partners dat de alimentatie betaalt daalt sterk na twee jaar scheiding. De staat zou de alimentatie automatisch moeten uitbetalen en dan zelf bij de partner verhaal halen.

Wat betreft de programma's om mensen aan een baan te helpen blijkt dat programma's die gericht zijn op de criminelen weinig effectief zijn. Beter is zich te richten op ouders die chronisch economische stress ondervinden. Het probleem bij deze programma's is dat zij zich vaak richten op mensen die ook zonder die programma's een baan zouden vinden of dat ze banen geven aan mensen ten koste van anderen.

Hoe kan de armoede in de wijk worden aangepakt? Er zijn achterstandswijken waar de jongeren nauwelijks contact hebben met mensen die werk hebben. Om de negatieve invloed op elkaar te vermijden (zie hierboven het 'epidemie-model') kan men proberen de arme gezinnen beter te spreiden, of een systeem te creëren om werklozen beter te informeren over banen of men kan de werkgevers subsidie geven voor het aannemen van langdurig werklozen.

Het probleem bij deze maatregelen is dat spreiding naar andere buurten een negatieve invloed kan hebben op de familiebanden. Spreiding is ook niet makkelijk realiseerbaar omdat de sociale woningen meestal gebouwd worden op goedkope bouwgrond, vandaar dat precies daar er een concentratie is van arme gezinnen. Probeert men de wijk te renoveren, dan houdt men de mensen in de wijk waardoor gettovorming in de hand wordt gewerkt. Zo zie je, beste lezer, dat je als wethouder of politicus het nooit goed kan doen!


Verminderen van sociale stress

Zoals hierboven gezegd wordt sociale stress veroorzaakt als de ouder er alleen voor staat, als er veel kinderen in het gezin zijn, als een van de kinderen gehandicapt of gedragsgestoord is, als er gezinsconflicten zijn en de ouder over beperkte probleemoplossingsvaardigheden beschikt, als het gezin woont in een buurt met veel mobiliteit of in een buurt met veel verschillende nationaliteiten. De omstandigheden kunnen we meestal niet veranderen. De arbeidsmarkt bijvoorbeeld vereist mobiliteit, echtscheidingen kunnen moeilijk verboden worden.

Een betere invalshoek om de gevolgen van sociale stress te verminderen is het verbeteren van het 'sociaal kapitaal'. Hiermee wordt bedoeld de ondersteunende relatie die bewoners van een wijk met elkaar hebben. Die relaties vormen het sociaal netwerk waar mensen solidair zijn met elkaar, waar de wederzijdse verplichtingen en verwachtingen worden gerespecteerd, waar gereageerd wordt op overtredingen van de gangbare normen. Dank zij dit sociaal netwerk wordt gezorgd voor opvang van de kinderen, is er toezicht op de kinderen, adviseren de ouders elkaar over de opvoeding van de kinderen, wordt er informatie uitgewisseld over vacatures, enzovoort.

De overheid kan hier een steentje aan bijdragen, bijvoorbeeld als de sociale dienst taalcursussen voor immigranten organiseert, als gezinshulp wordt geboden, als er buurthuizen zijn waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. De jeugdbeschermingsinstellingen moeten niet alleen de nadruk leggen op het detecteren van gezinnen waar de kinderen worden verwaarloosd of mishandeld, - dat is natuurlijk van het grootste belang -, maar de jeugdhulpverleners moeten ook de nodige ondersteuning geven aan ouders die in zeer stressvolle omstandigheden hun kinderen moeten opvoeden.

Al deze voorstellen kunnen slechts gerealiseerd of gestimuleerd worden als de overheid dicht bij de burgers staat. De overheidsdiensten moeten op lokaal niveau georganiseerd worden. Onder deze voorwaarde kunnen de lokale bestuurders hun verantwoordelijkheid opnemen in direct contact met de burgers en zijn de diensten makkelijk toegankelijk en zichtbaar aanwezig voor iedereen. Het is bijvoorbeeld een slechte zaak als het politiecommissariaat uit de wijk of uit het dorp verdwijnt omdat centralisatie kostenbesparend en zogenaamd efficiënter zou zijn. Op de korte termijn levert dat misschien financiële voordelen op. Op de langere termijn gaat door deze maatregelen de kwaliteit van het leven in de buurt of in het dorp erop achteruit. Dit geldt evenzeer voor andere diensten zoals medische diensten, welzijnswerk en de scholen.

Effectieve of evidence-based interventieprogramma's

Naast pogingen om de economische en sociale stress te verminderen kunnen we ook rechtstreeks proberen om de opvoedingsvaardigheden van de ouders te verbeteren en het probleemgedrag van de jongeren aan te pakken. Er is veel onderzoek verricht naar het effect van programma's gericht op ouders en de jongeren. Duidelijk is dat hoe eerder wordt ingegrepen, hoe meer effect bereikt wordt. Interventies voor jongeren die al in de criminaliteit zitten hebben zelden een goed en blijvend resultaat. Het probleem hierbij is dat de politiek vaak niet veel geloof hecht aan het nut van vroegtijdige interventie. Het verband tussen hulp aan ouders met kleuters en criminaliteit wordt niet gezien en bovendien hebben die interventies slechts effect over tien jaar. Een ander probleem is dat de nadruk ligt op hard optreden bij verwaarlozing en mishandeling. De kinderen worden desnoods uit huis geplaatst. Kinderen moeten natuurlijk beschermd worden en in ernstige omstandigheden kunnen we geen risico nemen, maar dit mag niet betekenen dat de ouders zomaar afgeschreven kunnen worden. De jeugdbescherming en de jeugdhulpverlening in het algemeen moeten ondersteuning van de gezinnen als hun kerntaak zien. Ook als het kind uit huis wordt geplaatst, laat men de ouders niet vallen en probeert men hen door passende ondersteuning te geven voor te bereiden op de terugkeer van hun kind. Op de lange termijn is dit de beste oplossing voor kind en ouders.

Evaluatie-onderzoek leert ons dat in effectieve interventieprogramma's meerdere risicofactoren tegelijkertijd worden aangepakt. Frequente huisbezoeken, verbeteren van cognitieve vaardigheden van het kind, goed aansluiten bij de noden en interesses van het kind, de ouders leren hoe effectief om te gaan met probleemgedrag en het bieden van sociale ondersteuning zijn belangrijke ingrediënten van effectieve programma's.

Een nadeel van veel goed bedoelde programma's is dat de gezinnen worden gestigmatiseerd door de interventie. Dit probleem kan worden opgelost door de interventie een normaal onderdeel te laten zijn van de gezinshulp en het onderwijs in de buurt. Als de interventie in de eerste plaats wordt gezien als hulp om de economische en sociale stress te verminderen, als de ouders ondersteund worden in de opvoeding van hun kinderen door hen ondermeer passende opvoedingsvaardigheden aan te leren en als de kinderen hulp krijgen om betere resultaten te behalen op school en om sociaal beter te functioneren, is er geen reden om te stigmatiseren. Als de jeugdhulpverlening en het maatschappelijk werk op de wijkschool gevestigd zouden worden, dan creëren we op die manier een laagdrempelig dienstencentrum waar elk gezin naargelang de specifieke behoeften de passende ondersteuning en adviezen kan krijgen (zie ook het voorstel van een Full Service Community School).


VI. Besluit

De criminaliteit kan gevoelig dalen als we er in slagen het aantal gezinnen waar de kinderen worden verwaarloosd of mishandeld te verminderen. Aangezien verwaarlozing en mishandeling in sterke mate in verband staan met armoede zou armoedebestrijding voorrang moeten hebben. Het stimuleren van economische groei zal echter niet tot de gewenste effecten leiden als de meest kwetsbare gezinnen niet worden bereikt. Dit zijn vooral gezinnen waar de ouder langdurig werkloos is en waar ook veel sociale stress is door het ontbreken van een ondersteunende partner, door depressiviteit en sociaal isolement. Er is dus meer nodig dan economische groei. De ouders van deze gezinnen moeten werk kunnen vinden zonder dat de kwaliteit van de zorg voor de kinderen erop achteruit gaat. Werkende ouders moeten kun kinderen in betaalbare en kwaliteit biedende kinderopvangcentra kunnen onderbrengen. Niet werkende alleenstaande moeders moeten kunnen rekenen op stipt betaalde alimentatie.

De overheid moet maatregelen nemen om concentratie van de armste gezinnen in bepaalde wijken tegen te gaan, bijvoorbeeld door in die wijken werkgelegenheid te creëren. Op die manier wordt vermeden dat er kinderen opgroeien die zelden of nooit een volwassene ontmoeten die werk heeft.

Naast de maatregelen om economische stress tegen te gaan moet ook geïnvesteerd worden in het sociaal kapitaal van de buurt. Vooral diensten die op lokaal niveau worden bestuurd zijn hier van belang. Het is geen verspilling van overheidsgeld om allerlei diensten te verlenen die de integratie in de buurt verbeteren en de ouders en leerkrachten ondersteunen in de opvoeding van de kinderen.

Ten slotte kunnen gezinnen waar de kinderen groot risico lopen op een criminele carrière het best vroegtijdig worden geholpen. Om stigmatisering te voorkomen moet de dienstverlening of de interventie ingebed zijn in het normaal netwerk van solidariteit die in de buurt aanwezig is, bijvoorbeeld door de jeugdhulpverlening en het maatschappelijk werk te integreren in de wijkschool

ANDERE VERKLARINGSTHEORIEËN


STARTPAGINA

   © Juliaan Van Acker 2024