Draaiboek voor terreurdreiging, bommelding en gijzeling op school
Uittreksel uit: Van Acker, J. (2005). Probleemgedrag in de klas en agressie op school. 2de druk 2012, uitsluitend als e-book verkrijgbaar voor 9,95 €: LINK
1. Doodslag op school: wat is mogelijk om dit te voorkomen?
De bespreking van crisismanagement wordt in deze handleiding beperkt tot gevallen waarin sprake is van ernstig geweld. In de Verenigde Staten werd reeds goed nagedacht over de aanpak van dit soort geweld op school na recente voorvallen waarin een leerling leerkrachten of medeleerlingen doodschoot. In een rapport van het ministerie van Onderwijs in samenwerking met Justitie (United States Secret Service, 2000) wordt een aantal aanbevelingen en richtlijnen gegeven op grond van een analyse van recente gevallen van doodslag op school. In dit rapport staat het volgende te lezen:
1. Schietincidenten op school worden slechts in zeldzame gevallen op impulsieve wijze gepleegd. De doodschieten van een leerkracht of van een medeleerling is het resultaat van lang nadenken. Door alert te zijn op vreemd gedrag of een vreemde houding van de potentiële dader kan men zich van het gevaar bewust worden.
- De meeste daders kregen het idee hun slachtoffer te doden ten minste twee weken voor het misdrijf;
- Drie kwart van de schietincidenten waren tevoren gepland. Het plan werd door de helft van de daders bedacht ten minste twee dagen voor de feiten. Slechts enkele daders planden het dezelfde dag;
- Meer dan de helft van de daders deden het uit wraak en meer dan twee derden onder hen had meerdere redenen om in de school te moorden;
- Meer dan drie kwart van de daders voelde zich de dag van het misdrijf erg gegriefd en velen vertelden aan anderen over hun grieven voordat de schoten werden gelost.
Het willen neerschieten van een medeleerling of leerkracht komt dus zelden of nooit ‘zomaar’ bij een leerling op. Vóór het incident is het daarom mogelijk informatie over zijn intenties en zijn plan te verkrijgen, zodat sommige schietincidenten zeker voorkomen kunnen worden. Maar omdat de tijd tussen het besluit van de dader en de daad zelf vaak kort is, moeten hier snelle beslissingen genomen worden om het misdrijf te kunnen vermijden. Bij het onderzoek moet ook nagegaan worden waarover de leerling zo gegriefd is en welke negatieve gevoelens hij over de school heeft.
2. Voorafgaand aan de meeste schietincidenten vertelt de dader aan iemand over zijn plannen of gedachten.
- In meer dan drie kwart van de gevallen had de dader iemand verteld over zijn plan om op de school iemand te doden. In meer dan de helft van de gevallen vertelde hij het aan meerdere personen. Soms weten veel leerlingen dat er iets ‘spectaculair’ staat te gebeuren.
- In bijna al deze gevallen werd het voornemen verteld aan een leeftijdgenoot, - een vriendje, een klasgenoot of een broer of zus-. Hoogstzelden werd een volwassene vooraf op de hoogte gebracht.
- In minder dan een kwart van de gevallen had de dader het slachtoffer vooraf bedreigd.
Een en ander betekent dat er altijd wel een leeftijdgenoot is die iets afweet van het plan van de dader, maar omdat de dader zijn toekomstig slachtoffer niet zelf bedreigt is het van belang niet te wachten tot een directe dreiging duidelijk is. We moeten een onderscheid maken tussen het plannen van een bedreiging en het bedreigen zelf, of met andere woorden, tussen het vertellen aan anderen dat men een ander wil doden of verwonden en gedrag dat wijst op de intentie, het plannen en het voorbereiden van een aanval.
De ervaring leert echter dat de leeftijdgenoten die van het plan afweten het vrijwel nooit melden. Als de school vermoedens heeft van een dergelijke ernstige dreiging moeten zoveel mogelijk leerlingen die contact hebben met de potentiële dader, ondervraagd worden zodat alle relevante informatie wordt verzameld. Binnen de school mogen er geen belemmeringen zijn voor de leerlingen om belangrijke informatie door te spelen aan de stafleden. De vertrouwenspersoon kan hier een belangrijke rol in spelen.
3. Er is geen eenduidig of bruikbaar profiel van ‘de leerling die op school iemand doodschiet’.
- de leeftijd van de daders varieert tussen elf en eenentwintig jaar;
- zij komen uit alle etnische groepen;
- zij komen zowel uit intacte, als uit gescheiden gezinnen; uit goed aangepaste gezinnen, uit pleeggezinnen en uit gezinnen waar de kinderen mishandeld en verwaarloosd werden;
- er zijn daders die goed presteerden op school en daders met een mislukte schoolcarrière;
- sommige daders hadden goede sociale contacten en waren populair, anderen waren door de anderen afgewezen;
- bij sommigen werden niet eerder gedragsproblemen gesignaleerd, anderen waren al vaak gestraft;
- bij weinig daders was eerder een psychiatrische stoornis gediagnosticeerd.
We kunnen geen profiel van mogelijke daders gebruiken. Vergelijking van een leerling bij wie men het ergste vermoedt met een dader van een schietincident in het verleden heeft geen enkele zin. Bij het onderzoek moeten we ons daarom vooral richten op afwijkende gedragingen en op wat aan leerlingen werd gezegd door de leerling die als een gevaar wordt aanzien. De voorspelling moet op feiten zijn gebaseerd en niet op vermoedelijke karaktertrekken. De kernvraag is of die leerling op weg is naar een gewelddadige aanval en zo ja, hoe snel we dat mogen verwachten.
4. De meeste daders waren al eerder in het bezit van een geweer of hadden ze tot hun beschikking. Dit betekent niet dat ze gefascineerd waren door wapens, maar de helft van hen had al eens geschoten met een geweer. In twee derden van de gevallen bevonden de geweren zich bij de daders thuis of bij een van hun kennissen.
In het onderzoek na de eerste waarschuwingssignalen moet ook worden nagegaan of de potentiële dader thuis over wapens beschikt of als hij de voorbije periode pogingen in het werk heeft gesteld om aan een geweer te komen.
5. De meeste schietincidenten culmineerden in doodslag vóór de komst van de politie. De meeste incidenten duurden minder dan twintig minuten. Meer dan de helft van de gevallen kon worden stopgezet door stafleden van de school of door medeleerlingen, of de dader besloot zelf ermee te stoppen of hij schoot zichzelf dood. Dit gegeven pleit ervoor dat de school de nadruk moet leggen op preventie en niet te zeer moet rekenen op de politie om dit soort incidenten op te lossen (ze komen vrijwel altijd te laat). De politie moet natuurlijk zo snel mogelijk worden gewaarschuwd en noch de leerkrachten, noch de leerlingen moeten bij dit soort incidenten proberen de held uit te hangen.
6. In veel gevallen zijn medeleerlingen in zekere zin erbij betrokken. Alhoewel de meeste daders in hun eentje handelen, gaan medeleerlingen meestal niet vrijuit. In ten minste twee derden van de incidenten werd de dader aangemoedigd of beïnvloed door andere leerlingen. In meer dan drie kwart ervan waren medeleerlingen op de hoogte gesteld. Sommigen wisten precies waar en wanneer het zou gebeuren. De meesten wisten dat er iets ergs zou gebeuren. In het rapport van de Secret Service wordt het voorbeeld beschreven van een leerling die aan twee vrienden had gezegd dat hij die dag op school docenten en leerlingen zou doodschieten en hij raadde hen aan na binnenkomst direct naar de mezzanine te gaan. Deze twee leerlingen hadden het aan veel medeleerlingen doorverteld zodat op die dag heel uitzonderlijk vierentwintig leerlingen op de mezzanine stonden die toekeken hoe de dader schoot op docenten en leerlingen.
Dat zo vaak andere leerlingen door de dader op de hoogte worden gesteld, bevestigt de stelling dat een schietincident op school niet zomaar impulsief plaatsvindt. Het onderzoek moet daarom vooral gericht worden op de vriendenkring van de leerling bij wie men zo’n plan vermoedt en er moet ook onderzocht worden wie deze leerling eventueel aanmoedigt of helpt.
7. In twee derden van de gevallen is de dader een leerling die gepest werd of bedreigd en aangevallen door anderen. Natuurlijk is niet elke leerling die gepest wordt een potentiële dader van doodslag, maar sommige daders werden op zeer ernstige wijze gepest. Een anti-pestprogramma is daarom een belangrijke preventiemethode.
8. De meeste daders hadden zich in de periode voorafgaand aan het schietincident op zorgwekkende wijze gedragen zodat behoefte aan hulp aangewezen leek. In drie kwart van de gevallen had iemand al zijn bezorgdheid geuit over het gedrag van die leerling. De dader had bijvoorbeeld gedichten geschreven over zijn gevoelens van hopeloosheid en wanhoop, of hij kon niet omgaan met een groot verlies of met een persoonlijke mislukking. In veel gevallen had de dader al eerder gedreigd met zelfmoord en velen waren al lange tijd erg depressief en wanhopig. De conclusie hieruit is dat leerlingen die zo wanhopig en depressief zijn en die nare ervaringen niet kunnen verwerken de nodige hulp moeten kunnen krijgen. Goede psychologische hulp voor deze leerlingen is daarom aangewezen in elk preventieplan.
De Turkse jongen die in het Terra College in Den Haag de conrector doodschoot, had reeds lang problemen. In een interview zei de directeur hierover: ‘Hadden wij de moord kunnen voorkomen? Drieënhalf jaar was er niks aan de hand met Murat. Er waren wel wat incidentjes geweest, maar die zijn er met elke vmbo-leerling. Dat moet je allemaal niet willen weten. Als een groepje leerlingen een joint in de fietsenstalling staat te roken, zeg je: uit die joint, en laat je ze een middag nablijven om het plein schoon te maken. Klaar.
Grote incidenten waren het niet. Tot verdomme die laatste maanden. Hij gleed af, kwam stoned en dronken op school en bedreigde een leraar. Hij werd geschorst, kwam toch naar het kerstgala, mocht er niet in en bedreigde weer een leraar. Daarop hebben we besloten hem langdurig te schorsen.
We hebben tot het laatste geprobeerd hem overeind te houden. Dat hebben we te lang gedaan, maar ik kan niemand iets verwijten. Het is zo’n verschrikkelijk dilemma. Waar moeten onmogelijke leerlingen naartoe?
In de tabellen 4.2 en 4.3 staan respectievelijk de richtlijnen die gevolgd moeten worden bij een bommelding en een gijzelneming. Deze richtlijnen zijn een samenvatting van wat hierover bekend is in de vakliteratuur en wat op betrouwbare, voornamelijk Amerikaanse websites hierover is te vinden. Al deze richtlijnen moeten gescreend worden door de lokale en regionale veiligheidscommissies en voorgelegd aan experts om ze aan te passen aan de specifieke omstandigheden van de school en aan de politieke actualiteit.
2 Richtlijnen bij een bommelding
Het is niet mogelijk om vooraf te weten of het al dan niet om een valse bommelding gaat. De veiligste actie is altijd evacuatie van het gebouw.
1. Bij de telefonische aanmelding
Hier is het belangrijk zoveel informatie als mogelijk tijdens het telefoongesprek te verzamelen:
- waar is de bom geplaatst?
- op welk tijdstip zal hij ontploffen?
- wat voor soort bom is het?
- hoe ziet de bom eruit?
- waarom werd hij geplaatst en wie bent u?
Over de beller wordt het volgende genoteerd:
- is het een man of vrouw?
- is hij/zij jong of oud?
- is er achtergrondgeluid?
- was de melder kalm of hysterisch?
- heeft hij/zij een accent?
- staat het telefoonnummer op de display?
Daarna wordt onmiddellijk de directie gealarmeerd.
2. Actie door de directie
- de directeur of een ander directielid stelt de politie op de hoogte.
- alle personeelsleden worden op kalme wijze geïnformeerd over de dreiging. Het gevaar via de intercom in paniek verkondigen aan alle aanwezigen is ten stelligste af te raden. Ook moet de directeur duidelijk zeggen dat hij het is, anders denkt het personeel dat het om een grap gaat.
- het personeel wordt gevraagd een evacuatie voor te bereiden.
- stafleden onderzoeken of in de omgeving een verdacht pakje ligt (onder de tafels, in afvalbakken, in de goot). De opzoeking begint eerst rondom de school en dan geleidelijk tot in het centrum van het gebouw. Aangezien personeelsleden het gebouw het best kennen, vallen verdachte pakjes bij hen sneller op.
- wat verdacht is wordt absoluut niet aangeraakt.
- de evacuatie wordt gestart zodra de dreiging echt lijkt of liever: als in de eerste minuten na de melding niets er op wijst dat het om een grap gaat. Het brandalarm wordt hiervoor niet gebruikt en deuren of ramen worden niet afgesloten.
- een plattegrond van het schoolgebouw wordt ter beschikking van de politie gehouden.
- de geëvacueerden blijven zover mogelijk van het gebouw of ze worden vervoerd naar een andere locatie.
- als de media en de ouders moeten worden geïnformeerd wordt standaard gezegd dat het gebouw is onderzocht en dat in overleg met de politie besloten werd ofwel voorlopig weg te blijven of dat het sein op groen werd gezet voor terug
3 Richtlijnen bij gijzelneming
1. Als er in de school een alarmsysteem is om de autoriteiten te waarschuwen zonder dat sirenes afgaan of een belsignaal wordt gegeven, wordt dit onmiddellijk in werking gesteld. Als ook de leerkrachten hiermee gewaarschuwd kunnen worden, wordt het signaal gegeven dat er gevaar is en dat men ter plekke moet blijven tot nader orde. De gordijnen worden dichtgemaakt en de deuren gesloten van alle lokalen waar niets aan de hand is, zodat de gijzelnemer niet kan zien waar zich nog mensen bevinden om te gijzelen.
Indien de gijzelneming wordt opgemerkt door een personeelslid, dan gaat hij naar een ander lokaal om de directie op te bellen; gaat het om een gijzelneming in het kantoor van de directeur, dan wordt in een ander lokaal de politie opgebeld.
2. Maak zo mogelijk een korte evaluatie van de situatie: hoeveel gijzelnemers zijn er? Welke wapens hebben zij bij zich? Hoe gedragen zij zich? Lijkt onderhandelen een optie?
3. De directeur of zijn vervanger belt de politie op. Hij zorgt dat er een plattegrond van het schoolgebouw klaarligt zodat de politie dit onmiddellijk bij aankomst kan raadplegen. Hij geeft aan welke de meest geschikte ingang is om het schoolgebouw te betreden zonder gezien te worden door de gijzelnemer. Hij zegt ook aan de politie de naam van diegene die hen zal opwachten. Indien nodig wordt afgesproken waar die persoon even buiten de school de politie zal ontmoeten.
Iemand wordt aangeduid om continu contact met de politie te onderhouden om nieuwe ontwikkelingen onmiddellijk te kunnen melden.
4. De directeur blijft zo kalm mogelijk en vraagt aan anderen kalm te blijven om de spanning niet nog meer te verhogen.
5. Als er al contact is met de gijzelnemer voordat de politie aankomt, probeer hem aan de praat te houden om tijd te winnen. Probeer te weten te komen wat zijn bedoelingen zijn. Beloof hem niets dat u niet kunt waarmaken, maar zeg dat u dat zult onderzoeken en zult nagaan om zo snel mogelijk te antwoorden. Probeer zo betrouwbaar en geloofwaardig mogelijk over te komen.
6. Niemand moet proberen de held uit te hangen. Intimideren of bedreigen van de gijzelnemer is volstrekt uit den boze. Wie zich bevindt bij de gijzelnemer moet proberen een redelijke afstand te bewaren, de handen goed zichtbaar te houden en geen abrupte bewegingen te maken. Op heel voorzichtige wijze kan aan de gijzelnemer gevraagd worden het wapen te overhandigen en ermee te stoppen (dat lukt soms vreemd genoeg!), maar wees beducht voor de onverwachte manier waarop hij het wapen aanbiedt. Kijk uit naar een mogelijke vluchtweg voor het geval dat het ergste zich voordoet.
7. Het stafpersoneel zal de gijzelnemer zo goed mogelijk isoleren door de volgende acties:
- zoveel mogelijk leerlingen en stafleden laten ontsnappen;
- er zorg voor dragen dat niemand nog binnen de gevarenzone kan komen;
- andere klassen mondeling op de hoogte stellen en evacueren;
- alle alarmbellen afzetten;
- geen bewegingen meer toelaten in de omgeving rond de gijzelnemer;
- aan iedereen verzoeken de gsm niet te gebruiken;
- leerlingen en leerkrachten die zich nog binnen bevinden verzoeken van de ramen weg te blijven en de deuren te sluiten
8. Het crisisteam samenroepen. Dit team helpt op verzoek de politie bij evacuatieplannen en bij het onder controle houden van de situatie.
9. Het onderhandelen met de gijzelnemer overlaten aan de politie.
10. De dossiers van de leerlingen worden ter beschikking gehouden.
11. Als het gaat om één leerling die wordt gegijzeld dan houden zijn leerkrachten, vrienden, zijn broers of zussen die ook op de school zitten, zich ter beschikking van de politie
Voor lezing, workshop of briefing na een incident, zie bovenaan links CONTACT
Vergeet niet: veel problemen met moeilijke leerlingen kunnen worden voorkomen door een pedagogische aanpak. Hoe dit kan leest u in mijn boek 'De gerespecteerde leerkracht' link)