Hoe leerlingen voor de school motiveren?


HOE MOTIVATIE EN SOCIAAL AANGEPAST GEDRAG BIJ DE LEERLINGEN BEVORDEREN?

Samenvatting met persoonlijke commentaar van Deel II en III van Porter (2007) Behaviour in schools (2nd ed.). Berkshire: Open University Press.

Wanneer willen we ons voor iets inzetten? Wanneer zijn we bereid grote inspanningen te doen? Het antwoord hierop is van verschillende factoren afhankelijk. Deze factoren staan in verband met de behoeften die we bevredigd willen zien. Hoe sterker de behoefte, hoe meer we gemotiveerd zijn om datgene te leren en te doen wat die behoefte kan bevredigen. Als we onze leerlingen willen motiveren voor het onderwijs, dan moeten we onderzoeken welke behoeften zij hebben en in hoeverre ons onderwijs daarop kan inspelen. Dit kan in bepaalde omstandigheden moeilijk zijn, bijvoorbeeld als de leerlingen tot een andere sociale klasse of tot een andere cultuur behoren en als hun waarden en normen verschillend zijn van de onze. Het is nu eenmaal een gegeven dat de meeste leerkrachten vrouw zijn en behoren tot de middenklasse. Toch zijn er een aantal basale behoeften die we in elke cultuur terugvinden.

Ten eerste is de meest basale behoefte de behoefte aan fysieke en emotionele veiligheid. Ten tweede willen we het gevoel hebben dat we zelf kunnen beslissen over de inspanningen die we willen verrichten. Voor zaken die ons dwingend worden opgelegd zijn we meestal niet erg gemotiveerd. Ook als er zware sancties volgen als we niet doen wat wordt gevraagd, zullen we, zodra we de kans zien, proberen te ontsnappen aan die dwang. Ten derde willen we erkend en gewaardeerd worden voor onze inspanningen. Ten slotte, als vierde punt, zullen we ons vooral inspannen als we de kans op succes hoog achten.

Voor veel leerlingen is voldaan aan deze vier voorwaarden om gemotiveerd te zijn voor het onderwijs. Er zijn echter leerlingen die het bijzonder moeilijk hebben op school, bijvoorbeeld zwakke leerlingen, leerlingen die thuis onvoldoende voorbereid worden op intellectuele prestaties of leerlingen die thuis niet de basisvaardigheden hebben aangeleerd om zich in de klas aangepast te gedragen. Het zijn vooral leerlingen uit de lagere sociale klasse en sommige groepen allochtone leerlingen die zich op school vervelen en steeds minder geïnteresseerd raken in het onderwijs. Zij gaan spijbelen, de schooluitval bij deze leerlingen is enorm en velen verlaten voortijdig het onderwijs. Voor deze leerlingen heeft het weinig zin de schuld bij hen te leggen of bij hun ouders. Problemen die op school ontstaan moeten op en door de school worden opgelost. We moeten eerst en vooral gaan kijken hoe de school ook voor deze groepen leerlingen kan voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden die voor alle mensen gelden. In dit deel gaan we hier dieper op in.

We kunnen de vraag naar de motivatie ook stellen met betrekking tot de leerkrachten. Ook zij moeten zich op school veilig voelen. Ook zij willen autonomie, erkenning en waardering. Ook leerkrachten zijn meer gemotiveerd als ze goede resultaten zien bij hun leerlingen. De motivatie van de leerkrachten en die van de leerlingen staan wellicht met elkaar in verband. Als leerkrachten tegen hun zin naar school komen, als ze sarcastisch of onverschillig geworden zijn of als ze helemaal uitgeblust zijn, dan moeten we niet de schuld gaan leggen bij de leerkrachten, de leerlingen of bij hun ouders, maar moeten we kijken hoe op school ook voor de leerkrachten voldaan kan worden aan de basisbehoeften.


1. De basisbehoeften waaraan het onderwijs moet beantwoorden:

De volgende behoeften zijn, zoals hierboven al aangestipt, eigen aan alle culturen:

- behoefte aan fysieke en emotionele veiligheid

- behoefte aan autonomie

- behoefte om erbij te horen

- behoefte om competent te zijn

In de volgende paragrafen zullen deze vier basisbehoeften worden besproken. Nu kunnen we alvast aangeven dat het schoolklimaat een wezenlijk rol speelt. Een goed schoolklimaat wordt gekenmerkt door betrokkenheid op elkaar, zorg voor de veiligheid van anderen, bescherming van kwetsbare leerlingen of leerkrachten, hoge verwachtingen, inspraak in de besluitvorming, samenwerking en solidariteit, taakgerichtheid, een goede organisatie, een aantrekkelijke leeromgeving, duidelijke en rechtvaardige discipline, goede relaties tussen leerlingen en leerkrachten, en last but not least bekwame leerkrachten.


De behoefte aan fysieke en emotionele veiligheid

Fysieke veiligheid is basaal. In alle lokalen en plaatsen van de school moet de fysieke veiligheid van de leerlingen maximaal gewaarborgd zijn. In sommige omstandigheden kan een leerling ernstig gestresseerd raken. Dan is het goed als hij zich kan terugtrekken op een veilige plek, bijvoorbeeld in een aparte hoek van de klas die speciaal is ingericht voor erg gespannen leerlingen. Dit kan bijvoorbeeld een plek zijn met kussens en een gordijn. Of als leerlingen niet goed tegen grote drukte kunnen op de speelplaats, kunnen zij in een aparte ruimte deelnemen aan rustige activiteiten.

Emotionele veiligheid betekent dat men zichzelf kan zijn, dan men kwetsbaar mag zijn, dat men hulp kan vragen en dat men warm ondersteund wordt. Zichzelf kunnen zijn wil zeggen dat diversiteit gewaardeerd wordt. Diagnostische labels worden vermeden door een onderscheid te maken tussen het gedrag van de leerling en zijn persoon. Dit is vooral van belang bij leerlingen met gedragsproblemen. Als zij daardoor verworpen worden door hun klasgenoten, moet dit niet nogmaals versterkt worden door verwerping vanwege de leerkracht. Op ordeverstoringen mag niet worden gereageerd met sarcasme en de leerkracht moet vermijden er emotioneel op te reageren. Beter is zelf het voorbeeld te geven van hoe conflicten opgelost kunnen worden zonder anderen te intimideren, te kwetsen of te vernederen.

Bijzondere aandacht moet besteed worden aan de veiligheid van kinderen die thuis mishandeld of misbruikt worden. Leerlingen die thuis seksueel misbruikt worden presteren meestal redelijk goed op school en ze worden genegeerd omdat ze niet opvallen. De leerkracht moet deze kinderen kunnen herkennen zodat ingegrepen kan worden en professionele hulp verstrekt kan worden. De volgende signalen wijzen op mogelijke mishandeling of misbruik:

- deze kinderen weten niet om te gaan met gevoelens van woede en agressie

- angstig gedrag, depressiviteit, vreesachtig gedrag

- laag zelfbeeld

- teruggetrokken gedrag, reageren niet echt op uitnodigend gedrag van andere kinderen

- mishandelde kinderen kunnen erg agressief reageren

- als het misbruik juist begonnen is, kan dit samengaan met plotselinge gedragsveranderingen

- impulsief gedrag

- praten over ‘geheimen’

- geseksualiseerd gedrag

- misbruik wordt in tekeningen of in het spel geuit

- weglopen van huis

- automutilatie

- mishandelende kinderen hebben soms vreemde verwondingen (als er strepen staan op de wangen en het kind of de ouders zeggen dat het kind gevallen is, dan is dit verdacht), op pijn reageren ze nauwelijks

- vaak langdurige lichamelijke klachten

- verwaarloosde en mishandelde kinderen presteren zwak op school of ze worden omwille van hun gedrag van school verwijderd; seksueel misbruikte kinderen doen het meestal goed.


Alhoewel geseksualiseerd gedrag een signaal kan zijn  van seksueel misbruik, moeten we niet alle seksueel getinte spelletjes tussen kinderen dramatiseren. Dit is meestal normaal experimenteergedrag. Het onderscheid tussen ongezonde en gezonde seksuele spelletjes wordt bepaald door de context en de inhoud. Ongezond seksueel gedrag bij kinderen wordt gekenmerkt door:

- samengaan met gedragsproblemen, vooral in de omgang met andere kinderen en impulsiviteit

- het gaat samen met angst, schuld en schaamte of er is een totaal gebrek aan emotionaliteit

- de interesse in seksuele spelletjes is overdreven in vergelijking met ander spel

- de volwassene slaagt er niet in het kind af te leiden naar een andere activiteit

- het gebeurt heimelijk, stiekem

- het is erotisch getint, dit wil zeggen dat het kind sterk vooruit is in de kennis van seksualiteit

- het kind betrekt er kinderen bij die het niet kent in plaats van met de eigen vriendjes

- het is doelgerichte zelfbevrediging

- er is sprake van dwang

- de kinderen verschillen sterk in leeftijd

- andere kinderen klagen erover

- er is sprake van penetratie met een voorwerp


De behoefte aan autonomie

De leerlingen voelen zich meer betrokken en meer competent als ze het gevoel hebben zelf controle te hebben over de keuzes en beslissingen. In het andere geval vervelen ze zich en ze zijn minder geïnteresseerd. Autonomie in de klas bevordert de motivatie; dit is vooral belangrijk bij de meer ‘nonconformistische’ leerlingen, die vaak ook het meest disciplineproblemen geven.

Het is een fundamentele menselijke behoefte zichzelf onder controle te hebben. Dit kan bevorderd worden door de manier van reageren op de leerlingen en door de manier van lesgeven. De leerling kan erg onzeker worden als hij niet met respect wordt behandeld. Daarom is het beter om fouten die hij maakt te zien als iets dat tijdelijk is en overwonnen kan worden. De leerkracht is voor hem een steungever die de leerling aanmoedigt om de fouten te herstellen en in de toekomst te vermijden. Hetzelfde geldt voor probleemgedrag: in plaats van te verwijten of af te wijzen en te verwerpen, is het beter te zoeken naar een manier om de conflicten samen op te lossen. In plaats van controle en repressie waarbij de regels star worden gehanteerd, is het beter op een persoonlijke wijze samen met de leerling een oplossing te zoeken. Vijandig reageren moet ten allen tijde vermeden worden. Respect voor de leerling moet voorop staan. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de leerkracht over zich heen moet laten lopen of dat bij bedreigende situaties hij niet direct moet ingrijpen. Veel ellende kan worden voorkomen als in de school de leerlingen gewend zijn dat conflicten en frustraties met respect en constructief worden opgelost.

In de manier van lesgeven wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan autonomie door de leerlingen aan te moedigen zelf initiatieven te nemen, door zelf hun doelen te kiezen en door ze voldoende vrijheid te geven in de keuzes die ze maken. Leerlingen die onder stress staan kunnen op school het best worden geholpen als hun zelfvertrouwen en vertrouwen in eigen kunnen wordt gestimuleerd. Dit wordt het best bereikt bij:

- hoge kwaliteit van het onderwijs,

- door responsieve en ondersteunende volwassenen,

- die de leerlingen eigen verantwoordelijkheid geven op school,

- die vriendschappelijke relaties onder de leerlingen aanmoedigen,

- die buitenschoolse interesses van de leerlingen in het onderwijs betrekken,

- die copingmechanismen aanleren, - dit zijn technieken om problemen systematisch aan te pakken zodat de leerlingen nieuwe gelijkaardige problemen zelfstandig leren op te lossen-. Bij copingmechanismen denken we vooral een probleemoplossingsmethoden. Hierbij wordt een probleem stapsgewijs aangepakt:


                1. definieer het probleem op een concrete wijze

                2. beschrijf concreet wat je wil bereiken

                3. beschrijf de stappen om de doel geleidelijk te bereiken

                4. welke methoden zijn er om de eerste stap te nemen

                5. kies een methode

                6. voer deze stap uit

                7. evalueer het resultaat

                8. ga naar de volgende stap


- die ondersteuning zoeken bij de gezinnen en de samenleving.


De behoefte om erbij te horen

Zich verbonden voelen met anderen bevordert het zelfvertrouwen, het sociaal gedrag en de zelfcontrole. In de klas heerst er cohesie als er onder leerlingen en leerkracht een gevoel van eenheid heerst, zodat men zich in de klas op z’n gemak voelt, goed kan samenwerken en waarbij men elkaar vertrouwt. Bij cohesie geeft de groep aan de leden sociale en emotionele ondersteuning. Men is er welkom. De leden worden als persoon erkend. De groep helpt de verwachtingen te vervullen. Deze groep heeft een eigen geschiedenis met gedeelde ervaringen waardoor de leden zich met de groep identificeren. Bij een goede cohesie kan de groep zich aanpassen aan veranderende behoeften van de leden en van de groep als geheel.

Erbij horen betekent dat men zich als persoon aanvaard weet, dat men gerespecteerd en ondersteund wordt en dat men ook de anderen in de groep op die manier behandelt.

Het is evident dat deze verbondenheid tussen leerlingen en leerkracht een impact heeft op de leerprestaties en op het welzijn van leerlingen en leerkracht. Wie zich gerespecteerd en aanvaard weet, durft ook risico’s te nemen; men is niet bang om fouten te maken. Dit is vooral van belang voor leerlingen die de opdrachten te moeilijk vinden.

Verbondenheid bevordert de motivatie en het sociaal gedrag. Voor leerlingen uit problematische gezinnen of die opgroeien in asociale buurten zijn dergelijke relaties op de school heel belangrijk.

Verbondenheid wordt op school bevorderd bij kleine klassen (minder dan twintig leerlingen), bij regelmatige klasbijeenkomsten, als de nadruk ligt op positieve en individuele aandacht, als alle leerlingen als gelijkwaardig worden beschouwd, als het onderwijzen niet als een formele en onpersoonlijke zaak wordt gezien, en als de leerkracht zelf een een model is van goede communicatievaardigheden. Ook wordt een competitiegeest het best vermeden, want bij competitie is er slechts één die kan winnen. Hierdoor vermindert de inzet van de zwakkere leerlingen en het creëert onnodige spanningen.


Welke leerkracht “hoort er bij”?

Er ontstaat verbondenheid tussen leerlingen en leerkracht als de leerkracht (1) beschikt over persoonlijke kwaliteiten zoals charisma, gevoel voor humor, vriendelijkheid, geduld en enthousiasme, (2) competent is, dit wil zeggen dat zijn vakkennis optimaal is en dat hij kiest voor een pedagogische aanpak en (3) de leerlingen emotioneel ondersteunt: hij is zorgzaam voor de vooruitgang van elke leerling, hij is gevoelig voor hun noden, hij luistert naar hun meningen en hij treedt democratisch op.


De groep van leeftijdgenoten

Vaak wordt de invloed van de groep van leeftijdgenoten gezien als oorzaak van disciplineproblemen. Die groep heeft echter vooral een positieve invloed. Binnen die groep leren de leerlingen zich namelijk sociaal te gedragen, zij kunnen er oefenen met sociale vaardigheden (bijvoorbeeld de leiderschapsrol die ze niet met volwassenen kunnen oefenen), ze leren er taalvaardig worden en ze leren kennis en informatie uitwisselen (in het internettijdperk van groot belang!). Bij een positief klimaat in de klas kan de groep het onderwijs geweldig stimuleren en ook de zwakkere leerlingen een sterke impuls geven. We kennen allemaal de verhalen van ‘wonderklassen’ waar meerdere leerlingen later markante figuren zijn geworden.


Leerlingen die gepest worden

Pesten is een vorm van agressie waarin sommige leerlingen anderen onderdrukken; die anderen zijn typisch jonger of zwakker en de agressie is ongegrond, bewust en het wordt herhaald met de bedoeling de anderen te domineren en pijn te doen. Het is een vorm van proactieve, dit wil zeggen doelgerichte agressie (tegenover reactieve agressie die bijvoorbeeld een reactie is op frustratie).

Volgens onderzoek zou 10% van de leerlingen slachtoffer zijn van pesten, 13% zijn pesters en 6% zijn zowel slachtoffer als pester. Men is het er in het algemeen over eens dat 1 op 5 leerlingen minstens eenmaal per week wordt gepest. De helft van van de leerlingen heeft er tijdens de schoolperiode er ooit mee te maken gehad en 1/3 zegt dat het pesten hen een gevoel van onveiligheid op de school geeft.

Soorten pesten: de volgende vormen van pesten worden onderscheiden: direct en openlijk fysiek, direct en verbaal, afpersing, relationeel pesten (je kan mijn vriend niet zijn, tenzij... , niet uitnodigen op feestjes), seksuele intimidatie.

Pesten komt het meest voor op het einde van de basisschool en het begin van het secundair onderwijs.

Jongens zijn vaak dader en slachtoffer van fysiek pesten. Vanaf 8 jaar vermindert bij jongens het relationeel pesten en bij meisjes neemt het toe.

Pesten vindt het meest plaats op de speelplaats, 1/3 op de weg naar en van school. Het komt meer voor in gemengde scholen.

Effecten van het pesten: pesten wordt zelden gemeld, vandaar dat de leerkracht en de ouders alert moeten zijn op signalen die er op wijzen (zie hieronder). Als het pesten lang duurt, kan de leerling vermijden om naar school te komen. Lichamelijke klachten, problemen in het aangaan van relaties, angst, laag zelfbeeld, depressiviteit, zich ongelukkig voelen en eventueel zelfmoordpogingen of zelfmoord kunnen het gevolg zijn van pesten.


Signalen die wijzen op gepest worden:

- fysieke of materiële signalen: onverklaarbare fysieke verwondingen, beschadiging van kledij of eigendommen, geld is ontnomen, lichamelijke klachten, slaapproblemen, gebrek aan eetlust.

- sociale signalen: vaak betrokken in vechtpartijen waarbij ze de verliezers zijn, voortdurend gekweld worden, teruggetrokken op speelplaats, blijven dicht bij volwassenen, worden zelden uitgenodigd.

- emotionele signalen: verward lijken, angstig, ongelukkig, weigeren om te zeggen wat er scheelt, veranderingen in gemoedstoestand en gedrag, explosieve woede, laag zelfbeeld, angst om naar school te gaan, vraagt om de school te mogen verlaten.

- leerprestaties: plotseling problemen met vragen en beantwoorden van vragen in de klas, verminderde schoolprestaties, afwezigheid, minder deelnemen aan klasactiviteiten.


De aanpak van pesten:

Zero tolerantie is een mooi voornemen, maar praktisch onuitvoerbaar. Pesten gebeurt voornamelijk heimelijk of buiten het toezicht van volwassenen. Posters met de oproep om vriendelijk te zijn tegen iedereen hebben ook geen effect. Niet-pesten is moeilijk in regels te vatten omdat het allerlei heimelijke en dubbelzinnige vormen kan aannemen. Straffen van de pesters helpt ook niet want als ze worden gestraft zullen zij daarom niet meer empathie voor hun slachtoffers krijgen en achteraf zullen ze proberen wraak te nemen. Een sociale vaardigheidstraining voor slachtoffers van pesters is zinloos want ze beschikken meestal over die vaardigheden. Het gaat meer om de dynamiek van de groep die veranderd moet worden. Trainen van vaardigheden bij pesters heeft eveneens weinig effect want pesten is erg effectief om macht te verwerven. Het pesten gebeurt ook vaak in groepsverband zodat de verantwoordelijkheid verdeeld is. En ten slotte kan het schoolklimaat het pesten in de hand werken, bijvoorbeeld als de volwassenen zelf repressief of autoritair optreden, de leerlingen onderdrukken, slachtoffers aan hun lot overlaten.

Om het pesten echt en duurzaam te verminderen op school moet het anti-pestprogramma ingebed zijn in een ondersteunende organisatie met gemeenschappelijke doelen en normen, waar onderlinge samenwerking tussen alle betrokkenen hoog in het vaandel staat. Binnen een dergelijke organisatie treden de leerkrachten rechtvaardig op, tijdens de recreatie worden gestructureerde activiteiten aangeboden zodat alle leerlingen er actief in betrokken zijn, de volwassene op de school gaan op een warme en zorgzame manier om met alle leerlingen, bij pesten wordt effectief en snel gereageerd waarbij oplossing van het probleem de voorkeur geniet op straffen. Deze oplossingsgerichte manier van het aanpak van pesten verloopt bijvoorbeeld als volgt:


1. Eerst en vooral gaat men in gesprek met het slachtoffer van pesten. Men begint niet direct over het pesten, maar stelt de leerling op z’n gemak door te vragen wat de leerling normaliter nu zou doen of door te vragen naar de interesses van de leerling.

2. Daarna kan de leerkracht zeggen dat hij, en eventueel anderen, zich zorgen maken over hem. Dan volgt de vraag of dat terecht is. Bij bevestiging kan doorgevraagd worden: wat vind je op dit moment moeilijk?  Wie staat toe te kijken als dat gebeurt? Wie zijn jouw vrienden of wie zou je als vriend willen hebben?

3. Ga een gesprek aan met de leerlingen die genoemd zijn. Begin niet met het praten over het pesten, maar zeg dat je hen nodig hebt om de gepeste leerling te helpen zodat hij zich beter voelt op school. Vraag hen of zij ook momenten gekend hebben dat ze zich op school ongelukkig voelen. Vraag hen wat gedaan kan worden om het slachtoffer te helpen. Maak realistische afspraken hierover.

4. Evalueer een week later samen met de gepeste leerling de afgelopen dagen. Doe het daarna met de groep. Je hoeft niet terug te komen op eerder gemaakte afspraken; het gaat erom dat verbetering is opgetreden. Geef complimenten over wat goed is gegaan en spreek af de volgende week zo verder te gaan. De ouders van de leerling worden geïnformeerd over de vooruitgang.

Het voordeel van deze methode is dat de pesters niet worden gestraft, zodat ze ook geen wraak hoeven te nemen. Als het slachtoffer zelf pest of provoceert wordt dit ook besproken. De focus ligt op het vinden van een oplossing.


De behoefte om competent te zijn

Het drama in het onderwijs is dat kinderen die in de kleuterklas en de daaropvolgende klassen met ontwikkelingsachterstand binnenkomen en niet de juiste begeleiding krijgen om die achterstand in te halen, zich nooit meer volwaardig kunnen ontwikkelen. Dit is vooral het geval bij allochtone kinderen van niet-opgeleide, analfabete ouders en bij kinderen die vanaf prille leeftijd verwaarloosd worden en aan hun lot overgelaten. Deze kinderen kennen de taal niet of hebben een beperkte woordenschat, ze zijn motorisch achter, ze hebben basale sociale vaardigheden nog niet aangeleerd, ze hebben nooit gespeeld met spellen die hun intellectuele vermogens prikkelen en ze komen op een school met uitsluitend blanke volwassenen met wie ze tot nog toe nauwelijks contact hebben gehad. Met deze bagage is de kans zeer groot dat deze kinderen voortdurend mislukkingen oplopen in de klas. Deze ervaringen zetten een domper op hun zelfbeeld en uiteindelijk zijn ze niet meer gemotiveerd voor het onderwijs. Er zijn al kinderen die op de leeftijd van acht of tien jaar veel spijbelen, vooral op straat leven en al beginnen met het gebruiken en dealen van drugs.

Deze dramatische ontwikkeling geldt slechts, landelijk gezien, voor een minderheid, maar in achterstandswijken is het bijna de meerderheid. Zo ontstaat een tweedeling in de maatschappij die tot ernstige sociale spanningen kan leiden. De sleutel van de oplossing ligt in een betere ‘fit’ tussen de school en de mogelijkheden en interesses van deze kinderen. Deze fit moet ertoe leiden dat deze kinderen zich competent voelen en ervoor gewaardeerd worden.

We kunnen hieruit de conclusie trekken dat probleemgedrag bij leerlingen en voortijdige uitval in het onderwijs het best vermeden kunnen worden als alle leerlingen in de klas succeservaringen opdoen. Met voldoende zelfwaardering durven ze risico’s te nemen waardoor hun intellectuele ontwikkeling nog meer gestimuleerd worden. Als de (blanke) volwassenen hen positieve feedback geven over hun prestaties zullen deze leerlingen zich veilig en verbonden voelen in onze samenleving.

Dit gevoel van veiligheid en verbondenheid is de basisvoorwaarde om überhaupt te kunnen en te willen leren. Deze voorwaarden van veiligheid, ondersteuning en verbondenheid zijn op zichzelf nog niet voldoende. De kerntaak van de school is leren. Dit vereist gestructureerd lesgeven waarbij de belangrijkste richtlijnen zijn:

- een passende en aangename leeromgeving bieden waar alle leerlingen zich welkom voelen

- efficiënte procedures vooraf vastleggen: hoe worden opdrachten gegeven, hoe wordt de les gestart, hoe moet men om hulp vragen, etc.

- heldere uitleg geven

- een aangepast tempo zodat de leerlingen ‘bij de les’ blijven

- leerlingen actief laten zijn en op tijd gelegenheid geven om te bewegen

- een relevant curriculum: als de leerling niet aandachtig is, dan moet dit niet gezien worden als een gedragsprobleem, maar als een pedagogisch probleem dat samen opgelost moet worden. Samen met de leerling zoekt de leerkracht hoe de motivatie opgewekt kan worden

- het belang van opdrachten  uitleggen

- taken geven overeenkomstig de capaciteiten en de kennis van de leerling, dit wil zeggen niet te moeilijk, maar ook niet te makkelijk


In de geest van het bovenstaande moeten we voorzichtig zijn met competitie en het geven van verplicht huiswerk. Het doel van het onderwijs is dat de leerling kennis verwerft, vaardigheden aanleert en competent wordt. Het gaat er dus niet om dat hij beter moet zijn dan anderen. Niet alle leerlingen kunnen de beste zijn en de zwakkere leerlingen verliezen altijd de competitie. Om hun waardigheid te behouden, haken deze laatsten af. Huiswerk is over het algemeen weinig aantrekkelijk voor de zwakkere leerlingen, die er in vergelijking met andere leerlingen veel meer tijd aan moeten besteden terwijl het resultaat zwak zal zijn. Beter is de zwakkere leerlingen extra hulp te geven (die anders besteed wordt aan de correcties van de huiswerkopdrachten).

Dit wil uiteraard niet zeggen dat begaafde leerlingen niet gestimuleerd moeten worden om steeds beter te presteren. Het gaat erom dat alle leerlingen gewaardeerd worden voor hun inspanningen en voor de vooruitgang die elk van hen op zijn manier maakt. Het is dus beter om de leerlingen te informeren over de vooruitgang die ze boeken dan hen te vergelijken met leeftijdgenoten. Fouten of mislukkingen  worden gezien als signalen om van strategie te veranderen, om meer te oefenen of om extra hulp te geven. Dus in plaats van de oordelen en te prijzen, liever informeren over de gemaakte vooruitgang (prijzen kan bij zwakkere leerlingen als ongeloofwaardig overkomen en het versterkt een onvruchtbare competitiegeest; wie weinig geprezen wordt zal mislukking willen vermijden en leerlingen die veel geprezen worden zien niet dat ze nog veel nieuwe vaardigheden en kennis moeten opdoen of ze worden minder kritisch).


2. Samenwerking met de ouders

Wat een leerkracht tegen de ouders zegt over hun kind kan heel gevoelig liggen want de ouders hebben meestal hoge verwachtingen van hun kind.

De samenwerking tussen de school en de ouders moet gebaseerd zijn op de volgende principes:

- De ouders hebben de school nodig en de school de ouders.

- Ouders en leerkrachten hebben een gemeenschappelijke taak: de opvoeding van het kind. Maar de leerkrachten staan vaak in een machtsverhouding tot de ouders of de ouders krijgen de schuld als er problemen met het kind zijn, vooral als het gezin arm is of niet beantwoordt aan het beeld van het normale gezin.

Ook worden ouders in een passieve rol gedrukt: zij moeten slechts luisteren naar wat de school te zeggen heeft (terwijl de ouders de experts zijn  over hun kind). Leerkrachten zijn goed opgeleid en ten aanzien van ouders met weinig of geen opleiding voelen zij zich de experts.


Als ouders actief betrokken worden bij de school heeft dit een positieve input op de leerlingen, behalve als de ouders te bemoeizuchtig worden.

Echte samenwerking is gebaseerd op de erkenning van elkaars expertise, waar beide partijen een gelijkwaardige status hebben, waar de ideeën van de ander worden gewaardeerd, waar de verantwoordelijkheid gedeeld wordt.


Wat verhindert samenwerking?

De volgende factoren worden genoemd als hindernissen op de weg naar een goede samenwerking tussen de school en de ouders:

- De meeste ouders vinden dat ze onvoldoende geïnformeerd worden.

- Er zijn te veel leerlingen op de school.

- De ouders hebben zelf slechte ervaring gehad als kind op school.

- De ouders voelen zich niet bekwaam, ze zien het gedrag van het kind op school als een zaak van de school, ze leggen de schuld van de problemen bij de school (te hoge eisen, onrechtvaardige discipline, onaangepaste manier van onderwijzen)

- Kindfactoren: als het kind te moeilijk is, houden de ouders afstand, ze vinden het vervelend om naar de school te komen.

- Spanningen in het gezin, armoede, alleenstaande ouder (vandaar ook puur praktische problemen om naar school te komen)

- Manier van omgaan door de leerkrachten met ouders, vooral uit de lagere sociale klasse (ze voelen er zich niet welkom, de leerkracht of de directeur stelt zich te formeel op)


Enkele tips om de samenwerking met de ouders te bevorderen:

De meeste ouders willen hun kind in bescherming nemen. De school  moet uitnodigend zijn en samenwerking met alle ouders bewust nastreven.

Elke dag, bijvoorbeeld aan de schoolpoort, communiceren met ouders.

Leren vertrouwd te raken met de verwachtingen van de ouders.

Niet alleen bij problemen contact zoeken. Als er eerder al contact is geweest over positieve zaken, wordt het makkelijker praten over problemen.

Over en weer beschuldigingen vermijden. Hierbij vier principes hanteren:

(1) storend gedrag op school is een zaak van de school en moet op de school opgelost worden;

(2) de ouders moeten niet verplicht worden hun kind te straffen voor iets dat op school gebeurt (het omgekeerde is ook niet het geval);

(3) de school moet ervoor zorgen dat de ouders trots kunnen zijn op hun kind;

(4) bij gedragsproblemen staat iedereen onder stress; de ouders kunnen dan makkelijk de schuld krijgen. Ook normaal functionerende gezinnen kunnen hierdoor in de problemen komen. In plaats van beschuldigingen over en weer, liever het gedragsprobleem als het probleem zien; iets dat we samen moet proberen op te lossen.


Gebruik maken van de expertise van de ouders: zij kunnen voorbeelden geven van wanneer het goed gaat, zij kunnen helpen brainstormen over mogelijke oplossingen, ...

Ook de leerlingen betrekken bij het zoeken naar een oplossing.

Diagnoses kunnen  destructief zijn en mensen hopeloos maken. Liever zoeken naar uitzonderingen (wanneer gedraagt het kind zich goed en wat doet het kind wel goed) en kijken hoe dit wordt gestimuleerd.


Hoe reageren op klachten van ouders?

Het is normaal dat de ouders geïnformeerd willen worden over wat er op school gebeurt of wat de school het kind te bieden heeft. Ook als de ouders dit op een onhandige manier vragen, hebben ze recht op antwoord.

Als ouders erg boos zijn of zich hopeloos voelen, dan wil dit zeggen dat ze erg bezorgd zijn over het welzijn van hun kind. Het problematisch gedrag van de ouders moet je niet persoonlijk interpreteren; dat wordt bij de ouders uitgelokt door de situatie. Het is beter goed te luisteren zodat je inzicht krijgt in hun situatie en hoe ze dit beleven, zodat je begrijpt waarom ze zo woedend en gefrustreerd zijn. Als de ouders ervaren dat de leerkracht hen probeert te begrijpen is de basis gelegd voor een samenwerkingsrelatie.

Bij dreiging natuurlijk strikt optreden en desnoods hulp inroepen van collega’s.

Heb je geen tijd om de ouders te woord te staan, dan dit zeggen, ze enkele minuten geven, zeggen dat je aan het probleem zult werken en dan een afspraak maken.


Samenwerken met ouders uit andere culturen:

Wat onaangepast is in de dominante cultuur, kan aangepast zijn bij een minderheid. Daarom moet we vragen bij deze ouders naar hun waarden en manier van disciplineren. Het gaat er niet om dat we die waarden overnemen, maar dat oplossingsgericht gewerkt wordt.

Volgens Porter moeten allochtone leerlingen hun eigen taal op school mogen gebruiken. Dat getuigt van respect voor hun cultuur. Het zou een goede zaak zijn dat zij vanuit hun eigen cultuur een eigen inbreng hebben op school. Velen zullen het met deze suggestie van Porter niet eens zijn. Voor de integratie en voor succes in de opleiding moeten de immigranten de taal van het land perfect leren spreken. Dat argument is juist, maar hoe kunnen we vermijden dat de allochtonen het gevoel krijgen dat we hun cultuur, in dit geval de taal, verwerpen? Het taalgebruik is een zaak die volgens mij samen met de leerlingen opgelost moet worden. In gezamenlijk overleg moet de regel hiervoor worden bepaald. Daarbij lijkt het mij een heel redelijk voorstel dat om redenen van beleefdheid de eigen taal niet gesproken wordt in aanwezigheid van leerkrachten of leerlingen die het niet begrijpen.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan arme gezinnen. De school mag hun gebrek aan status in de samenleving niet versterken. Stereotiep denken over mensen uit de laagste sociale klasse moet worden vermeden. De leerkrachten en de directeur moeten contact zoeken met deze gezinnen en daarbij systematisch aandacht besteden aan de tips die hierboven staan beschreven.


3. Een duidelijk discipline-beleid

Het zal op het einde van deze bespreking duidelijk zijn dat de taak van de leerkracht niet beperkt kan zijn tot een goede voorbereiding van de les. Even belangrijk is een plan om positief en sociaal gedrag actief te bevorderen. Elke school en elke klas moet beschikken over een beleidsplan voor discipline in de klas. Dit beleidsplan is gebaseerd op:

- een duidelijke filosofie

- doelen

- een theoretische basis

- richtlijnen voor de praktijk.

Met de filosofie van het beleidsplan wordt bedoeld hoe gedacht wordt over opvoeding, over kinderen en hun ontwikkeling, over de kwestie van egalitair versus autoritair opvoeden, over de verantwoordelijkheden van de volwassenen, over hoe we met elkaar horen om te gaan. Bij de opstelling van deze tekst over de basisfilosofie wordt vermeden loze kreten te gebruiken, zoals “Onze school wil excellent onderwijs bieden”; er is namelijk geen enkele school die middelmatig onderwijs wil bieden.  De nadruk moet liggen op het verduidelijken wat leerlingen, leerkrachten en ouders moeten doen.

Bij de formulering van de doelen wordt een onderscheid gemaakt tussen intellectuele, sociale, emotionele, fysieke en culturele doelen in de ontwikkeling van de leerlingen.

De theoretische basis van dit plan verduidelijkt hoe storend gedrag voorkomen kan worden, hoe er op gereageerd moet worden en hoe de leerkracht door collegae en directie hierbij ondersteund kan worden. In dit plan wordt rekening gehouden met de behoeften van de leerlingen, leerkrachten en ouders.

Hieruit volgen dan de praktisch richtlijnen die betrekking hebben op een zinvol curriculum, de veiligheid met bescherming van de rechten van het individu, waaronder het recht voor alle leerlingen om zich optimaal te kunnen ontplooien, de erkenning van de prestaties van leerlingen, de inspraak van de leerlingen, de samenwerking met de ouders en het recht van de leerkracht op een goed gedisciplineerde omgeving waar hij zijn job kan uitoefenen en de leerling kan leren.

Het plan maakt duidelijk hoe de drie partijen (leerkrachten, leerlingen en ouders) met elkaar moeten omgaan zodat ze op een productieve wijze kunnen samenwerken om de doelen te bereiken. Om die reden krijgen leerkrachten, leerlingen en ouders in de mate van het mogelijke inspraak bij de opstelling van het beleidsplan. In het begin van het schooljaar worden de leerlingen hiertoe uitgenodigd en het uiteindelijke plan krijgt iedereen in handen. Hetzelfde wordt herhaald op ouderavonden. Worden in de loop van het schooljaar wijzigingen of aanvullingen voorgesteld en goedgekeurd, dan worden deze alsnog in het beleidsplan opgenomen.

Een apart aandachtspunt bij de opstelling van het beleidsplan is de ondersteuning van de leerkracht door zijn collega’s. Deze ondersteuning is een buffer tegen stress: burn out is niet zozeer een gevolg van het geven van onderwijs, maar van de emotionele stress die de organisatie kan veroorzaken. Dit wordt het best voorkomen door:

- openheid over disciplineproblemen (in secundair onderwijs hebben meerdere leerkrachten de probleemleerling in de klas, zij kunnen daarom er in groep over praten);

- de bereidheid van collega’s om elkaar te helpen bij het oplossen van gedragsproblemen (direct na een incident moet de leerkracht zijn hart kunnen  luchten om er daarna over te praten en het te analyseren);

- goede relaties met de directeur. De directeur moet belangstelling tonen voor wat er in de klassen gebeurt en er op bezoek komen;

- inspraak van de leerkrachten in de besluitvorming;

- waardering door collega’s voor de inspanningen en de prestaties van de leerkrachten;

- respectvolle omgang tussen de verschillende stafniveaus op de school. Als een leerkracht wordt gepest, dan moet de directie snel en krachtig ingrijpen.


De tijd en de energie die men in dit beleidsplan stopt werpt zijn vruchten af:

- leerlingen, leerkrachten en ouders worden zich bewust van het gemeenschappelijke doel;

- zij hebben duidelijke verwachtingen over elkaars rol, rechten en verantwoordelijkheden;

- op storend gedrag moet niet geïmproviseerd gereageerd worden;

- nieuwe leerkrachten hebben een houvast;

- het is duidelijk op wie men kan rekenen.

Het is belangrijk hierbij op te merken dat het niet zozeer de uiteindelijke tekst is die belangrijk is, maar het proces waardoor deze tekst het product is van samenwerking tussen al diegenen die bij de school betrokken zijn.

CONTACT

HOME