https://www.ministrando.org/sitemap.xml.gz

statistieken over criminaliteit en etnische afkomst  

jaarrapport integratie Sociaal Cultureel Planbureau, Nederland, februari 2012)

Oververtegenwoordiging niet-westerse migranten in verdachtencijfers onverminderd hoog.

Niet-westerse migranten zijn onverminderd fors oververtegenwoordigd in de verdachtencijfers.

Van alle autochtone Nederlanders was in 2009 1% verdacht, tegen 3,8% van de niet-westerse migranten. De rangorde van de vier grote migrantengroepen is de afgelopen tien jaar gelijk gebleven. De Antilliaanse Nederlanders zijn het vaakst verdacht (6,0%), gevolgd door de Marokkaanse (5,3%), Surinaamse (4,1%) en Turkse Nederlanders (3,1%). Antilliaans-Nederlandse mannen springen er uit met een verdachtencijfer van9,4%, op de voet gevolgd door Marokkaans-Nederlandse mannen (8,8%). Vrouwen zijn veel minder vaak verdacht van een misdrijf dan mannen, maar vrouwen van Antilliaanse herkomst zijn opvallend vaak verdacht (3,6%), zelfs vaker dan autochtone mannen. Bij Antilliaanse Nederlanders houdt criminaliteit tot op hoge leeftijd aan.

Twee op de drie Marokkaanse mannen zijn in hun jeugd verdacht geweest van criminaliteit. Vooral jongvolwassen mannen (18-24 jaar) en minderjarige jongens (12-17 jaar) van Marokkaanse en Antilliaanse herkomst tekenen zich als probleemgroepen af. Jong volwassen mannen van Marokkaanse herkomst spannen de kroon met een verdachtencijfer van bijna 20%, gevolgd door Antilliaans-Nederlandse jonge mannen met 13%.

Van de minderjarige jongens van Marokkaanse herkomst is bijna 13% verdacht. Dit cijfer ligt op 10% voor de jongens van Antilliaanse herkomst.

Helemaal schrikbarend wordt het beeld, wanneer we naar cohortgegevens kijken. Van alle jongens van Marokkaanse herkomst is 65% tussen zijn twaalfde en drientwintigste levensjaar wel eens aangehouden; van alle Antilliaans-Nederlandse jongens 55%. Onder de jongens uit andere niet-westerse groepen lopen de aandelen tegen de 50%. Van de autochtone jongens is ook 25% ooit verdacht van criminaliteit.

Niet-westerse migranten vaker slachtoffer van criminaliteit en vaker onveiligheidsgevoelens. Nederlanders van niet-westerse afkomst rapporteren meer slachtofferschap van criminaliteit dan autochtone Nederlanders. Dit komt omdat zij gemiddeld jonger zijn en vaker in een stedelijke omgeving wonen. Verder geven vrouwen, ouderen en lager opgeleiden vaker aan slachtoffer te zijn geweest van criminaliteit, vooral vrouwen van Marokkaanse afkomst.

Niet westerse migranten, met name van Turkse en Marokkaanse herkomst, voelen zich ook onveiliger dan autochtone Nederlanders. Van de autochtone Nederlanders voelt een kwart zich wel eens of vaak onveilig, tegen ongeveer vier op de tien niet-westerse Nederlanders.


Nederlandse cijfers uit 2007: aantal verdachten naar etnische achtergrond ( 12 tot 17-jarigen)

      # Nederlandse achtergrond: 1,8 %

      # Marokkaans                          8,4%

      # Antilliaans                             8,3%

      # Surinaams                            5,9%

      # Turks                                      4,3%

      # Oost-Europees                    4,2%


MAROKKAANSE JONGEREN IN NEDERLAND

ref.: Boom, de J., Weltevrede, A., Wensveen, van P., San, van, M., & Hermus, P. (2010). Marokkaanse Nederlanders 2010. Een nulmeting van hun positie op de terreinen van onderwijs, arbeid en uitkering en criminaliteit in 22 gemeenten. Rotterdam: Risbo, Erasmus Universiteit.

Percentage Marokkanen in Nederland

Op de 16,5 miljoen Nederlanders zijn er 2,1 procent van Marokkaanse afkomst. Een groot deel van hen woont in de grote   gemeenten, want daar is het percentage Nederlanders van Marokkaanse afkomst 5,7 procent. Amsterdam heeft het grootste aantal (68.000), in Rotterdam zijn er 38.000 en in Utrecht en Den Haag 26.000. In andere steden zijn er rond de duizend Nederlanders van Marokkaanse afkomst. Tussen 1996 en 2009 is het aantal Nederlanders van Marokkaanse afkomst met 50 procent gestegen in de 22 onderzochte steden (van 145.000 tot 219.000).

De Marokkaans-Nederlandse bevolking is relatief jong. In vergelijking met de andere onderscheiden herkomstgroepen hebben zij het grootste aandeel minderjarigen (0-17 jaar). Ruim een kwart van de Marokkaans-Nederlandse bevolking is jonger dan twaalf jaar (26,2 procent). Dit verschilt sterk van de totale bevolking waarvan 13,8 procent jonger is dan twaalf jaar. Ook het aandeel 12-17-jarigen is veel groter dan gemiddeld (11,0 procent versus 6,3 procent).

Onderwijs 

In Nederland volgt 28,9 procent van de leerlingen hoger onderwijs. Bij Marokkanen is dit slechts 11,1 procent. Er zijn meer Marokkanen in het beroepsonderwijs, en minder in de havo en het vwo. Bijvoorbeeld in de bovenbouw van het vwo zit 17,1 procent van de leerlingen en voor Marokkanen is dit slechts 6,3 procent.

Een relatief groot deel van hen volgt beroepsonderwijs en 7,1 volgt praktijkonderwijs; dit laatste is onderwijs bestemd voor leerlingen die niet in staat zijn een diploma te behalen in het vmbo. Praktijkonderwijs leidt op tot zeer eenvoudig werk, waarbij stages een belangrijk onderdeel vormen.

4,6 procent van de leerlingen van het voorgezet of middelbaar  beroepsonderwijs verlaat voortijdig het onderwijs. Bij Marokkanen is dit 5,8 procent.

Werk 

In Nederland (althans in de 22 onderzochte steden) is 1,6 procent van de 15-24 jarigen werkzoekend. Bij Marokkanen is dit 3,2 procent.

Onder volwassenen is 4,5 procent afhankelijk van een uitkering. Onder Marokkanen is dit 10.8 procent.

Criminaliteit 

In de 22 Nederlandse gemeenten kwam in 2009 1,7 procent van de inwoners ouder dan 12 jaar in aanraking met de politie wegens verdenking van een misdrijf. Bij Marokkaanse was dit 5,1 procent (volwassenen inbegrepen).

Als we kijken naar de periode 2005-2009 dan is in die periode van de bevolking van twaalf jaar en ouder in de 22 steden 6,8 procent minimaal één keer in aanraking gekomen met de politie wegens verdenking van een misdrijf. Bij Marokkanen is dit 15,6 procent. Van de Marokkaanse mannen in de leeftijd van 12 tot 24 jaar is in die periode zelfs 39,6 procent één keer of meer in aanraking gekomen met de politie (tegenover 18,5 procent gemiddeld). Onder de Marokkanen zijn er ook meer veelplegers.

Zoals bekend neemt de criminaliteit met de leeftijd eerst toe, daarna af. Van de Marokkaanse minderjarigen werd in 2009 8,8 procent verdacht, van de jong-volwassenen 10,4 procent en van de 25 tot 45-jarigen 4,1 procent.

In vergelijking met de totale bevolking van 12 jaar en ouder komen onder de Marokkaans-Nederlandse bevolking vermogensdelicten, drugsdelicten, geweldsdelicten en openbare orde delicten relatief veel voor.

Marokkaanse Nederlanders worden ten opzichte van de totale bevolking bijna vier keer zo vaak verdacht van vermogensdelicten en ruim drie keer zo vaak verdacht van geweldsdelicten, drugsdelicten en openbare orde delicten. Verkeersdelicten komen onder Marokkaanse Nederlanders relatief weinig voor. Ten opzichte van de totale bevolking worden Marokkaanse Nederlanders hiervan 1,7 keer zo vaak verdacht.


CRIMINALITEIT, MIGRATIE EN ETNICITEIT

themanummer TIJDSCHRIFT VOOR CRIMINOLOGIE, Criminaliteit, migratie en etniciteit, 2010, (52)2

In Nederland is de helft van de Marokkaanse jongens op zijn tweeëntwintigste met de politie in aanraking gekomen voor een misdrijf. Eén op de drie in deze groep is een veelpleger met meer dan vijf feiten op zijn kerfstok. Ook Marokkaanse meisjes plegen drie keer zo veel criminele feiten als Nederlandse dames. Veelplegers zijn gemiddeld niét gewelddadiger dan personen die maar eens af en toe een feit plegen. Uit een ander onderzoek in hetzelfde nummer van TVC blijkt dan weer dat asielmigranten meer criminele feiten plegen dat autochtonen of gewone migranten.  

We willen hier vooral ingaan op het artikel van Blokland,Grimbergen, Bernasco en Nieuwbeerta. Zij volgden alle jongens en meisjes die in 1984  in Nederland werden geboren tot de leeftijd van 22 jaar. Ze gingen na hoeveel maal deze personen voor een misdrijf met de politie in aanraking kwamen.

Het aantal allochtonen in de jaarlijkse groep verdachten in Nederland was twee keer zo groot is als hun aandeel in de bevolking. Ongeveer een derde van alle geregistreerde criminaliteit in Nederland werd gepleegd door een niet-westerse allochtoon. 

In een onderzoek in de stad Rotterdam werd aangetoond dat in 2007 meer dan de helft van de Marokkaanse Rotterdammers tussen 18 en 24 jaar minstens één keer met de politie in aanraking kwam voor een misdrijf. De recidive lag in deze groep zelfs rond de 90%.  

Cijfergegevens

14% van de jongeren geboren in 1984 kwam minstens één keer met de politie in contact. Bij Nederlandse mannen gaat het om 20%, bij Marokkaanse mannen om 54%.

Allochtone jongeren komen meer met de politie in contact voor een misdrijf dan autochtone. Dit geldt voor alle allochtone groepen (Marokkanen, Turken, Antillianen, Surinamers…).

Marokkaanse jongens zijn gemiddeld het jongst als ze voor de eerste keer worden geregistreerd (17,6 jaar). De gemiddelde startleeftijd voor Nederlandse mannen is 18,5 jaar. Marokkaanse jongens komen gemiddeld ook het vaakst met de politie in contact (4,1 keer).

Turkse mannen plegen vooral geweldsdelicten, Nederlandse mannen staan geregistreerd voor vernielingen, verstoringen van de openbare orde en verkeersmisdrijven. Marokkaanse mannen plegen vermogensdelicten.

5,4% van alle meisjes geboren in 1984 komt minstens één keer in aanraking met de politie als dader. Voor Nederlandse meisjes gaat het om 4,5%, voor Marokkaanse meisjes om 16,6% (3,7 keer meer). In de misdaadstatistieken zijn niet alleen Marokkaanse jongens oververtegenwoordigd, maar ook Marokkaanse meisjes.

 Deze vaststelling ondergraaft een veel voorkomend idee dat de Marokkaanse meisjes veel "braver" zijn dan de Marokkaanse jongens. Bij Marokkaanse meisjes gaat het vooral om vermogensdelicten (vermoedelijk winkeldiefstallen), en heel weinig om geweld. Meisjes zijn in alle herkomstgroepen overigens minder gewelddadig dan jongens.

Binnen de groep van criminele meisjes zelf plegen Surinaamse en Antilliaanse meisjes procentueel gezien drie keer zoveel vermogensmisdrijven met geweld als Nederlandse meisjes.

Recidivisme

De bovenvermelde auteurs definiëren iedereen die meer dan vijf keer geregistreerd is voor een misdrijf als recidivist of veelpleger. Bij de mannen gaat het om 3,4% van alle mannen die in 1984 geboren zijn, of 14,9% van alle daders uit die groep. Maar de verschillen tussen etnische groepen zijn groot. Bij de Nederlandse mannen gaat het om 12,8% van alle daders, bij de Marokkaanse mannen om 32,3%, bijna drie keer zoveel. De meeste veelplegers hebben ook minstens één geweldfeit gepleegd, maar over het algemeen verloopt hun criminele carrière niet veel gewelddadiger dan die van andere daders. Dat laatste vinden de auteurs verrassend.

Veelplegen is een mannenzaak: elf keer zoveel mannen als vrouwen zijn recidivist. Daarbij valt op dat het percentage veelplegers bij de Marokkaanse meisjes (7,4% van alle vrouwelijke daders) dubbel zo hoog is als dat van autochtone Nederlanders (4,8%). In totaal is slechts 0,3% van alle vrouwen uit 1984 een veelpleger en datzelfde geldt voor 5,4% van alle vrouwelijke daders.

Geweldsdelicten

Delinquente allochtonen zijn gewelddadiger dan delinquente autochtonen. Dat geldt zowel voor daders die één feit plegen als voor veelplegers.

De Turken lijken het meest op de Nederlanders. Maar toch plegen ook zij meer feiten en zijn ze gewelddadiger dan de Nederlanders.

Mogelijke verklaringen

De auteurs brengen geen echte verklaring. Ze overlopen wel alle mogelijke denkpistes. Ze stellen vast dat de culturen en de godsdiensten van al deze groepen enorm uiteen lopen. De verklarende factor kan daar dus niet zitten.

De lagere sociaal-economische positie van de allochtonen speelt volgens hen zeker mee. Om drie redenen.

(a) omdat er in de lagere kringen meer negatieve "rolmodellen" zijn dan in de hogere.

(b) omdat ontwikkeling naar volwassenheid er langer duurt, waardoor de overgangscriminaliteit in de puberteit ook langer aansleept en het risico dat die criminaliteit zich bestendigt groter wordt.

(c) omdat allerlei maatschappelijke factoren bij jonge kinderen negatieve neurologische effecten kunnen hebben, die agressie in de hand werken.

Toch is die lagere sociaal-economische positie niet doorslaggevend, want Nederlanders uit dezelfde lage sociale klassen komen minder voor misdrijven met de politie in contact dan allochtonen uit die klasse.

Goed of slecht geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving speelt ook maar weinig rol. Men stelt bij Marokkaanse jongens zelfs vast dat de criminele groep beter geïntegreerd is dan de niet-criminele. Marokkanen die zich sterk op Nederland richten vinden het vaak meer frustrerend dat zij vanuit hun achtergestelde positie hun verlangens niet kunnen realiseren dan Marokkanen die zich niet op Nederland richten, zo menen de auteurs.

De sociale controle blijkt wel een belangrijke factor. Die sociale controle speelt zowel in het gezin als in de gemeenschap zelf. Sociale controle zou kunnen verklaren waarom de Turken zo beter scoren: Nederland heeft een hechte Turkse gemeenschap, maar dat geldt niet zo voor Marokkanen. Bovendien ervaren de Turken kleine criminaliteit als "gezichtsverlies" en dat geldt niet voor Marokkanen.

De sociale controle kan eveneens niet alles verklaren, want Marokkaanse meisjes worden wél sterk gecontroleerd, allicht meer dan Nederlandse meisjes, zeker in hun gezin, en ook zij scoren veel hoger in de criminaliteitsstatistieken.

Speelt de registratie door de politie een rol? Onderzoek uit 1999 toonde aan dat er nauwelijks aanwijzingen zijn dat allochtonen door de Nederlandse politie anders worden behandeld dan autochtone Nederlanders. Het feit dat HALT-zaken (alternatieve straffen voor voornamelijk kleine criminaliteit van minderjarigen die de feiten bekennen) niét in de statistieken zijn opgenomen, omdat in zo'n geval geen proces-verbaal wordt opgemaakt, kan wél tot gevolg hebben dat het aantal autochtonen wordt onderschat omdat deze laatste groep oververtegenwoordigd is in HALT. En de politiek om zich op bepaalde achterstandswijken en op veelplegers te richten kan een oververtegenwoordiging van Marokkanen tot gevolg hebben.

De auteurs besluiten dat het leggen van verbanden leggen tussen etniciteit en risicofactoren voor criminaliteit op individueel, wijk- en samenlevingsniveau een ingewikkelde zaak is: "Het gevaar bestaat dat mensen etniciteit en cultuur zelf als een verklarende factor gaan zien, terwijl etniciteit alleen maar een sociale categorie is die op zijn best verwijst naar andere achterliggende oorzaken”.


Criminaliteit van asielmigranten 

In hetzelfde themanummer van TVC publiceren de Boom, Snel en Engbersen een studie over het verband tussen "asielmigratie" en criminaliteit. Zij gingen na hoeveel asielmigranten verdacht werden van een misdrijf in 2004.

Asielmigranten zijn voor hen zowel asielzoekers als erkende vluchtelingen, zelfs als die de Nederlandse nationaliteit hebben gekregen. Ook afgewezen asielzoekers (illegalen dus) vallen onder de term "asielmigranten”.

Van de erkende vluchtelingen stond in 2004 3,4% als verdachte geregistreerd. Bij de asielzoekers zelf (die nog in de procedure zaten) liep dat cijfer op tot 5,4%, bij de afgewezen asielzoekers tot 10%. De criminaliteit bij asielmigranten ligt - met een gemiddelde van 5,1% verdachten - hoger dan die van autochtone Nederlanders en van de gewone migrantengroepen, zo stellen de auteurs. In 2004 was 1,5% van alle autochtone Nederlanders geregistreerd als verdachte, 6% van de Marokkanen en 7,5% van de Antillianen.  

Meestal gaat het bij deze groep om kleine vermogenscriminaliteit (16% pleegt een eenvoudige diefstal of een winkeldiefstal, 9% een inbraak) en schriftvervalsing (gebruik van valse documenten). Volgens de auteurs valt op dat hoe slechter de juridische status van de asielmigranten is, hoe hoger hun criminaliteit.


PERSOONLIJKE COMMENTAAR

De meeste niet-westerse allochtonen komen uit een agrarische samenleving. Die samenleving wordt gekenmerkt door zeer sterke bindingen tussen de leden van dezelfde familie en clan, vreemdelingen worden er met achterdocht en vijandig behandeld. lokale groepen verdedigen fervent hun belangen. Dit staat in schril contrast tot een hoog ontwikkelde beschaving, waar de bindingen met familie en de buurt eerder zwak zijn en waar veel meer individualisme is. Hoe meer individualisme, hoe meer gehechtheid aan abstracte principes van rechtvaardigheid en mensenrechten en hoe meer vertrouwen in formele methoden van regulering. Dit laatste betekent dat in een hoog ontwikkelde samenleving de formele sociale controle fors is toegenomen: meer camera's, databases om criminelen steeds beter te kunnen opsporen, veiligheidspersoneel en zelfs politie op de scholen. Het gevolg hiervan is dat de informele sociale controle steeds verder afbrokkelt, wat leidt tot nieuwe spanningen en meer wetsovertredingen. Het publiek draagt nu ook meer en meer bij aan de formele sociale controle door bijvoorbeeld filmpjes van daders op youtube te plaatsen of door het heel snel informeren van de politie met behulp van gsm en gps.

Als 54 % van de Marokkaanse mannen in aanraking is gekomen met de politie, dan is het plegen van delicten vrijwel de norm geworden. Wie gearresteerd wordt, lijdt dan binnen zijn gemeenschap ook geen gezichtsverlies. Gevangenisstraf stigmatiseert hen niet en ze worden binnen hun gemeenschap daarom niet verworpen.

Een andere zeer belangrijke factor die samenhangt met criminaliteit onder jeugdigen is een problematische schoolcarrière. Veel spijbelen, schorsing en definitieve verwijdering uit de school, veel vrije uren bij gebrek aan naschoolse opvang of door een slap beleid met betrekking tot de stages creëren maximale gelegenheid om het dievenpad op te gaan, om uit verveling voor overlast te zorgen en om zijn frustraties af te reageren via agressief gedrag. Als scholen de middelen en de expertise zouden krijgen om moeilijke leerlingen op de school te houden, dan zou heel wat criminaliteit voorkomen kunnen worden. Om die reden pleit ik voor het vestigen van de jeugdzorginstellingen in de scholen, vooral dan in scholen met veel risico-leerlingen.

Diegenen die voortijdig de school verlaten worden meer en meer een afwijkende groep. Jongeren zonder diploma worden een steeds kleiner wordende minderheid. Aangezien het opleidingsniveau van de bevolking steeds toeneemt, wordt de groep van drop-outs steeds marginaler, meer afwijkend van de norm en wordt hun achterstandspositie steeds groter. Dit laatste is bij niet-westerse allochtone kinderen in feite al heel vroeg het geval: in vergelijking met kleuters uit autochtone middenklasse gezinnen komen deze kinderen in het basisonderwijs met een enorme achterstand terecht. Door een zeer beperkte woordenschat (ook in de eigen taal), afwezigheid van passend speelgoed en van intellectuele prikkels in het thuismilieu, zijn deze kinderen nauwelijks voorbereid om in onze scholen hun plek te vinden. Voor een meerderheid is deze achterstand nooit meer in te halen.

De meeste Marokkaanse jongeren groeien op in armoede. Diegenen die zich nu stoer gedragen op straat en af en toe misschien een grote slag staan bij een overval of drugshandel, worden zeker ooit eens betrapt. De mooiste jaren van hun leven zullen ze dan doorbrengen in een cel, die ze delen met vier lotgenoten en een wc-pot in de hoek. Vrijwel allen zullen als volwassenen voor de rest van hun leven in grote armoede leven en nauwelijks deel hebben aan de consumptiemaatschappij. We kunnen ervan uitgaan dat de jongeren zich hier meestal goed bewust van zijn, ondanks hun fantasieën over toekomstige rijkdom en status. De drang om ook deel te nemen aan de welvaart door het kopen van luxe goederen en andere statussymbolen is echter sterk aanwezig, wat een extra stimulans kan zijn om die goederen via onwettige middelen te  verkrijgen. Lukt dat niet, dan is het frustratie alom. Op den duur haten ze de hele wereld en staan ze open voor extremisme.

Armoede en inkomensongelijkheid hebben duidelijke en persistente negatieve effecten op de ontwikkeling van de kinderen omdat dit de manier van opvoeden, het opdoen van leerervaringen en ook hun gezondheid beïnvloedt. In achterstandswijken zien we een concentratie van gezondheidsproblemen en de levensverwachting is er ook vijf jaar lager. De angst en de stress die hiermee samengaan beperken de opvoedingsvaardigheden en het probleemoplossingsvermogen van de ouders

Niet-westerse allochtonen wonen meestal in achterstandswijken. In die wijken is de criminaliteit hoger en veel daders zijn ook al eens slachtoffer geweest. Bij jongeren uit deze buurten is de kans dat bij een overtreding hun zaak wordt geseponeerd vijf keer kleiner dan bij jongeren uit de middenklasse. Ook is er meer politiecontrole in die wijken, waardoor de kans om gearresteerd te worden groter is (die hogere kans zou er moeten toe leiden dat de criminaliteit afneemt, maar andere factoren doen dit effect teniet). In die wijken ontstaan meer en meer getto's, waardoor de allochtonen minder contact hebben met de autochtone bevolking en meer en meer de wetten en gebruiken uit hun traditionele samenleving laten gelden. Op die manier ontstaat vanzelf een apartheidsregime dat ze zichzelf opleggen.

Welk beleid moet hiertegen worden gevoerd? 

Al met al gaat het om een niet onbelangrijke minderheid die als marginale groep vier keer meer misdrijven pleegt dan de rest van de bevolking. Onder hen is er een groot aantal veelplegers. Hun toekomstperspectief is somber. Zij kunnen niet op volwaardige wijze deelnemen aan onze hoog ontwikkelde cultuur. Zij staan vijandig tegenover de westerse samenleving en belemmeren elkaar om te integreren.

Omdat deze groep geconcentreerd is in de grote steden, hebben we daar enkele duizenden jongeren die lak hebben aan de wet, die het onveiligheidsgevoel van de burgers versterken en die zich afzetten tegen onze normen en waarden. Uit deze groep rekruteren extremisten en fundamentalisten. Die kleine groep bezorgt de hele allochtone gemeenschap een slechte reputatie, met als gevolg dat de bevolking zich laat meeslepen door politici die pleiten voor een rigoureuze aanpak die alle niet-westerse allochtonen kan treffen. Er hoeft slechts een zware terreuraanslag te gebeuren en het hek is van de dam.

Tot nu toe zocht men een oplossing in preventie, vroegtijdige interventies en een gerichte aanpak van de harde kern. Via preventie wil men zeer jonge allochtone kinderen beter voorbereiden op de basisschool. Via vroegtijdige interventie wordt geprobeerd om kinderen in de leeftijd van 8 tot 14 jaar, die groot risico lopen op een criminele carrière, van dat pad af te leiden met behulp van intensief toezicht, begeleiding en ondersteuning van de ouders, bijlessen, sociale vaardigheidstrainingen en dergelijke. Door de harde kern gericht aan te pakken, hoopt men veelplegers de kans te ontnemen te recidiveren. Elektronisch toezicht, intensieve begeleiding en toeleiden naar scholing of werk zijn de meest gebruikte methoden.

Ondanks alle verhalen over evidence-based onderzoek en ondanks de talloze vernieuwingen in de jeugdzorg de afgelopen 40 jaar, blijven de resultaten van bovengenoemde interventies teleurstellend. Elk jaar komt er gewoon een nieuwe lichting jonge criminelen bij. Gelukkig stopt een meerderheid met hun crimineel gedrag na de leeftijd van 25 jaar. De fluctuaties in de jeugdcriminaliteit, zoals een stijging met een factor 10 tussen 1950 en 1994 en daarna een forse daling die nog steeds doorgaat, heeft wellicht niets te maken met de jeugdbeschermingsmaatregelen. We moeten ons goed realiseren dat de jeugdhulpverlening slechts een beperkt deel van de jonge criminelen bereikt. De pakkans bij het plegen van een delict is slechts 15 procent (bij zware misdrijven is de pakkans veel hoger, namelijk 85 procent). De schommelingen in de statistieken over jeugdcriminaliteit zijn eerder het gevolg van maatschappelijke veranderingen, zoals stijgende welvaart, grotere inkomensverschillen, veranderingen in de verbondenheid binnen de samenleving, meer individualisme en sinds 1994 meer en meer afleiding ten gevolge van internet en een enorme bloei van de jeugdcultuur. Jongeren creëren meer en meer een virtuele privé ruimte, waar ze zeer veel uren per dag in doorbrengen; in die tijd plegen ze dan ook geen misdrijven op straat.

Het probleem van de jeugdcriminaliteit, zowel onder allochtonen als autochtonen, moeten we zien in een bredere maatschappelijke context. Het gaat erom dat er geen groepen gemarginaliseerd raken, in het bijzonder jongeren uit de laagste sociale klasse en diegenen die leven in de getto's van allochtonen die zich niet integreren in de samenleving. Alleen door solidariteit met deze groepen kunnen deze jongeren onze normen en waarden leren te respecteren. Die solidariteit moet zich concreet vertalen in het bieden van kansen binnen de eigen wijk. Rondom die jongeren moet er in de wijk een 'netwerk van solidariteit' zijn waarin professionelen en vrijwilligers samen begaan zijn met hun lot. De werkwijze die ik voor de professionelen en de vrijwilligers aanbeveel, staat beschreven in mijn handleiding:Jeugdzorg en reclassering: Harde kern jongeren en Marokkaanse relschoppers' (LINK).

Ik denk ook dat het beleid meer en meer een internationaal karakter moet krijgen. Hoe kunnen we voorkomen dat mensen uit traditionele en agrarische culturen meer en meer gemarginaliseerd raken, zowel binnen de wereldgemeenschap als bij hen die naar het Westen emigreren? Ik verwacht in dit verband weinig van politici en internationale organisaties. Er moet een nieuwe wind waaien die de mensen inspireert. We moeten niet wachten op de evolutie, want hier is een revolutie nodig. Ik denk aan een revolutie in ons denken en handelen, net zoals het afwenden van een ecologische wereldramp ook slechts het resultaat kan zijn van veranderingen in het denken en handelen van miljarden individuen.  

De revolutie die ik in dit verband beoog, kan worden beschreven als het creëren van een netwerk van solidariteit, dat zich steeds verder uitbreidt, zodat elke burger zich verantwoordelijk voelt voor het lot en het welzijn van de Ander. Dit start eenvoudigweg in de eigen steden en dorpen. Goed en aangepast onderwijs voor iedereen, kansen voor allen op de arbeidsmarkt en een rechtvaardige verdeling van de rijkdom moeten het mogelijk maken marginalisatie van hele groepen te voorkomen. De kinderen van immigranten die de taal niet spreken en intellectueel onvoldoende werden gestimuleerd, moeten in de wijkscholen alsnog alle kansen krijgen om zich goed te ontwikkelen. Leerlingen die zich moeilijk kunnen aanpassen aan de school, moeten zodanig ondersteund worden dat zij zich leren te gedragen zoals het hoort, met respect voor hun eigen talenten en specifieke kenmerken (een hyperactief kind is geen lastig kind, maar een kind dat moet kunnen bewegen). De revolutie moet er ook in bestaan dat werkloosheidsuitkeringen worden afgeschaft: er is in onze maatschappij genoeg te doen en iedereen kan op zijn of haar talenten worden aangesproken. De mensen moeten in hun eigen buurt gewoon de initiatieven kunnen nemen. Ik geloof heel sterk in de kracht van de mensen; het gaat er slechts om dat de vonk overslaat. De leerkracht die een deel van zijn vrije tijd wil besteden aan de begeleiding van kinderen die extra hulp nodig hebben, moet die kans krijgen. Hetzelfde moet gelden voor sportcoaches, werkgevers en andere volwassenen die best hun steentje willen bijdragen voor het welzijn van alle burgers. Het ontbreekt niet aan deze mensen, het gaat om een beweging die als een revolutie moet losbarsten en die als een olievlek vanuit de buurten van de grote steden zich over het hele land uitspreidt en over de grenzen gaat om tot in de ontwikkelingslanden de mensen te inspireren. In dit informatietijdperk zijn de mogelijkheden daartoe onbegrensd.


Meer over mijn persoonlijke visie in mijn boek ’Het landverraad van de EU'


   © Juliaan Van Acker 2024